Rechtspraak
Uitspraakdatum
26-09-2018
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2018:209
Zaaknummer
18-482/DH/DH
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de waarnemend deken dat onvoldoende voortvarend is gehandeld in een klachtzaak tegen twee andere advocaten kennelijk ongegrond. Klacht hangt samen met klachtzaak 18-481.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 26 september 2018
in de zaak 18-482/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
en
klager
tegen:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken Den Haag) van 21 juni 2018 met kenmerk K282 2017 dk/ak, door de raad ontvangen op 22 juni 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
De klachtzaak hangt samen met de klachtzaak die bij de raad bekend is onder zaaknummer 18-481/DH/DH, waarin ook op 26 september 2018 een voorzittersbeslissing is gewezen.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Klager sub 2 is bestuurder van klaagster sub 1. Klagers zijn betrokken in een geschil rondom (de afwikkeling van) het faillissement van een vennootschap waarin zij een aandeel hebben (gehad) (hierna: het geschil). In verband met het geschil zijn een aantal procedures aanhangig (geweest).
1.2 Verweerder is thans deken van de Orde van Advocaten te Amsterdam, maar was ten tijde van de in deze klacht aan de orde zijnde feiten waarnemend deken.
1.3 Op 15 mei 2017 hebben klagers klachten ingediend bij de deken van de Orde van Advocaten te Amsterdam (hierna: deken Amsterdam) tegen twee advocaten van de wederpartij(en) van klagers in het geschil.
1.4 Omdat de deken Amsterdam als adviseur verbonden is aan het kantoor van de twee beklaagde advocaten (althans, dat was ten tijde van de feiten die tot deze klacht hebben geleid), heeft de deken Amsterdam het onderzoek naar de klacht van klagers overgedragen aan verweerder in zijn hoedanigheid van waarnemend deken.
1.5 Verweerder heeft de klacht van klagers onderzocht.
1.6 Na afronding van het onderzoek van verweerder hebben klagers op 19 oktober 2017 aan verweerder laten weten dat ze wensten dat de klacht tegen de twee advocaten zou worden voorgelegd aan de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (hierna: Raad van Discipline Amsterdam).
1.7 Bij brief van 27 oktober 2017 is door of namens verweerder aan klagers bericht dat doorzending van de klacht naar de Raad van Discipline Amsterdam enkele weken zou duren.
1.8 In de brief van 14 november 2017 aan verweerder en de deken Amsterdam hebben klagers hun ongenoegen geuit over, zakelijk weergegeven, het niet doorzenden van de klacht tegen de twee advocaten naar de Raad van Discipline Amsterdam. Verder hebben klagers hun klachten tegen de twee advocaten aangevuld met aanvullende klachtonderdelen. Tot slot hebben klagers verweerder en de deken Amsterdam verzocht om, zakelijk weergegeven, “met spoed te interveniëren” teneinde te bewerkstelligen dat er “per direct een einde komt aan de verdere betrokkenheid van het kantoor van [de twee beklaagde advocaten] bij [het geschil]”.
1.9 Bij brief van 29 november 2017 aan klagers heeft een lid van de Raad van de Orde in het arrondissement Amsterdam namens verweerder, die met vakantie was, aan klagers laten weten dat geen gevolg gegeven kon worden aan het verzoek tot interventie. De reden daarvoor is volgens de brief dat, samengevat, de advocaten van de wederpartijen van klagers niet hebben opgetreden voor klagers en dat aldus van enige belangenverstrengeling geen sprake is. In die situatie bestaat voor de deken geen grond om te interveniëren in de relatie tussen de advocaat en zijn cliënt.
1.10 Op 18 januari 2018 is de klacht van klagers tegen de twee advocaten doorgezonden naar de Raad van Discipline Amsterdam.
1.11 Bij brief van 3 december 2017 hebben klagers bij de voorzitter van het Hof van Discipline een klacht ingediend over verweerder. Bij beslissing van 27 december 2017 heeft het Hof van Discipline de klacht voor onderzoek verwezen naar de deken Den Haag.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder het volgende.
a) De op 15 mei 2017 tegen de twee advocaten van de wederpartij(en) ingediende klachten zijn na afronding van het onderzoek door verweerder niet voldoende voortvarend doorgestuurd naar de Raad van Discipline, hoewel klagers uitdrukkelijk om spoedige doorzending hadden gevraagd.
b) Verweerder heeft niet voortvarend gereageerd op het verzoek van klagers tot interventie en tot het starten van een dekenonderzoek en verweerder heeft deze verzoeken bovendien ten onrechte afgewezen.
2.2 De stellingen die klagers aan hun klacht ten grondslag hebben gelegd zullen hierna voor zover van belang, worden besproken.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft de klacht gemotiveerd betwist.
3.2 In verband met klachtonderdeel a heeft verweerder uiteengezet dat de termijn voor betaling van griffierecht vier weken bedraagt. Als, na ommekomst van die termijn, het griffierecht is betaald, wordt het klachtdossier met een aanbiedingsbrief en een inventarislijst naar de Raad van Discipline gezonden. Daarbij geldt dat met de Raad van Discipline Amsterdam een afspraak bestaat dat in beginsel slechts vijf dossiers per week worden doorgezonden. Afhankelijk van de omvang en complexiteit van de dossiers kan van dit aantal worden afgeweken. Verweerder stelt zich op het standpunt dat bij de doorzending voldoende voortvarend is gehandeld.
3.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b heeft verweerder aangevoerd dat de (waarnemend) deken niet de bevoegdheid heeft om te interveniëren op de wijze die klagers wensten en dat dit bij brief van 29 november 2017 terecht kenbaar is gemaakt aan klagers. Verweerder betwist dat onvoldoende voortvarend is gereageerd op het verzoek tot interventie. Verweerder was toen het verzoek binnenkwam op vakantie, maar niettemin is binnen twee weken door een lid van de raad van de orde op het verzoek gereageerd.
3.4 Het verweer zal voor het overige, voor zover van belang, hierna worden besproken.
4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter stelt voorop dat in deze beslissing de klachten tegen de twee advocaten en het onderzoek daarnaar door verweerder niet ter beoordeling voorliggen. Het door klagers daarover gestelde zal daarom niet worden besproken.
4.2 De klacht is gericht tegen verweerder in zijn hoedanigheid van waarnemend deken. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline is het optreden van een deken onderworpen aan tuchtrechtelijke controle. Enkel indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat een deken door zijn handelwijze het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad of zijn taken zodanig heeft verwaarloosd of zich heeft zodanig heeft misdragen dat sprake is van gedragingen die een behoorlijk advocaat niet betamen, kan sprake zijn van tuchtrechtelijke verwijtbaarheid. Deze jurisprudentie is van overeenkomstige toepassing op de waarnemend deken.
Klachtonderdeel a)
4.3 Er bestaat geen termijn voor doorzending van klachtdossiers; de wet geeft geen voorschriften, maar ook in de Leidraad dekenale klachtbehandeling staat geen richtlijn. Dit betekent dat de klacht binnen een redelijke termijn na ontvangst van het griffierecht doorgezonden moet worden.
4.4 Tussen de mededeling van klagers dat zij doorzending van de klacht naar de Raad van Discipline Amsterdam wensten en de betaling van het griffierecht enerzijds en de doorzending anderzijds zijn ongeveer drie maanden verstreken. Gelet op de eenvoud van de werkzaamheden is een termijn van drie maanden naar het oordeel van de voorzitter lang, ook als rekening wordt gehouden met de door verweerder geschetste werkwijze, de mededeling van verweerder aan klagers dat doorzending enkele weken zou kunnen duren en de door verweerder geschetste afspraken met de Raad van Discipline Amsterdam. Het was beter geweest als verweerder het klachtdossier, zoals aangezegd, binnen enkele weken na 27 oktober 2017 had doorgestuurd.
4.5 Dat verweerder op dit punt niet voortvarender heeft gehandeld betekent echter niet dat hij zijn taken als waarnemend deken heeft verwaarloosd op een wijze die een behoorlijk handelend advocaat niet betaamt. Het verzuim is daarvoor van onvoldoende gewicht. De voorzitter heeft daarbij in aanmerking genomen dat niet (ondubbelzinnig) is gesteld en ook niet is gebleken dat klagers in hun (proces)belangen zijn geschaad door een vertraging van enkele weken. Dit alles leidt tot de slotsom dat klachtonderdeel a kennelijk ongegrond is.
Klachtonderdeel b
4.6 De voorzitter is van oordeel dat (namens verweerder) voldoende voortvarend is gereageerd op de brief van klagers van 14 november 2017. Het verzoek van klagers tot interventie met als strekking te bewerkstelligen dat de advocaten van de wederpartijen van klagers bij het geschil geen bemoeienis meer (kunnen) hebben bij het geschil is (namens verweerder) terecht afgewezen. De beslissing om geen dekenonderzoek in te stellen naar het kantoor van de advocaten van de wederpartijen valt binnen de beleidsvrijheid die de (waarnemend) deken toekomt en is niet onbegrijpelijk. Gelet op dit alles is ook klachtonderdeel b kennelijk ongegrond.
Slotsom
4.7 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet dan ook kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht met toepassing van artikel 46j Advocatenwet in alle onderdelen kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. A. Tijs als griffier op 26 september 2018.