Rechtspraak
Uitspraakdatum
03-10-2018
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2018:206
Zaaknummer
18-539/DH/DH
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht tegen eigen advocaat over kwaliteit van dienstverlening kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 3 oktober 2018
in de zaak 18-539/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 20 juli 2018 met kenmerk K087 2018 ar/sh, door de raad ontvangen op 23 juli 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Klager is gescheiden. Zijn ex-echtgenoot (hierna: de vrouw) heeft klager op 3 mei 2017 gedagvaard voor de kantonrechter. De vordering van de vrouw ziet erop dat klager een bedrag heeft ontvangen van de belastingdienst dat de vrouw toekomt.
1.2 In de brief van 5 mei 2017 aan klager heeft verweerder samengevat wat klager hem over het geschil met de vrouw heeft verteld. Volgens de brief heeft klager meegedeeld dat hij niet weet waarom de belastingdienst het bedrag aan hem en niet aan de vrouw heeft uitgekeerd. Verweerder heeft verder geschreven dat klager een (tegen)vordering op de vrouw stelt te hebben, die grondslag heeft in de omstandigheid dat klager alleen betaalt voor de gezamenlijke woning. Verweerder heeft klager in de brief gevraagd om nadere informatie te verstrekken ter onderbouwing van zijn vordering op de vrouw en meegedeeld dat hij uitstel zal vragen aan de kantonrechter voor het indienen van een conclusie van antwoord.
1.3 Verweerder heeft ten behoeve van klager een toevoeging aangevraagd. Verweerder heeft zich namens klager gesteld in de procedure bij de kantonrechter.
1.4 Bij brief van 18 augustus 2016 heeft de Raad voor Rechtsbijstand aan klager meegedeeld dat de eigen bijdrage is vastgesteld op € 196,-.
1.5 In zijn brief van 6 juni 2017 heeft verweerder aan klager laten weten dat hij voor een tweede maal uitstel heeft gevraagd aan de kantonrechter voor het indienen van een conclusie van antwoord. Verweerder heeft erop gewezen dat hij nog geen informatie van klager heeft ontvangen ter onderbouwing van zijn vordering op de vrouw. Verweerder heeft verder geschreven:
“(…) Ik heb u meerdere malen gebeld, doch u reageert niet op mijn telefoonoproepen en terugbelverzoeken. Het is in het belang van uw zaak om mij van de juiste informatie te voorzien. Indien ik deze stukken niet uiterlijk 20 juni 2017 ontvang, zal ik geen inhoudelijk verweer voeren in uw zaak. Zonder onderbouwing van uw tegenvordering zal het uitsluitend kostenverhogend voor u werken om verweer te voeren in deze procedure. Dit, omdat de proceskostenveroordeling hoger zal uitpakken als ik een kansloze proceshandeling verricht. (…)”
1.6 Bij brief van 1 juli 2017 heeft verweerder aan klager geschreven dat hij niet van hem heeft vernomen. Verweerder heeft er in de brief op gewezen dat hij uiterlijk op 6 juli 2017 een conclusie van antwoord behoort in te dienen, maar dat hij van klager nog niet de noodzakelijk informatie heeft ontvangen. Verweerder heeft klager verzocht om contact op te nemen om de zaak te bespreken en meegedeeld dat indien hij op 5 juli 2017 geen reactie heeft ontvangen, hij geen “actie meer zal ondernemen in [klagers’] dossier”.
1.7 Op 31 augustus 2017 heeft de kantonrechter vonnis gewezen. De vordering van de vrouw is toegewezen en klager is veroordeeld in de proceskosten.
1.8 Op 6 september 2017 heeft verweerder het vonnis van de kantonrechter naar klager gezonden. Verweerder heeft in de begeleidende brief geschreven dat hij niet van klager heeft vernomen, dat hij daarom geen verweer heeft gevoerd en dat de vordering van de vrouw daarom is toegewezen. Verweerder heeft klager gewezen op de mogelijkheid van hoger beroep en de termijn daarvoor. Verweerder heeft tot slot geschreven dat hij zal overgaan tot sluiting en archivering van het dossier.
1.9 Bij brief van 18 april 2018 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat hij is tekortgeschoten in het voeren van verweer in een tegen klager ingestelde procedure.
2.2 Volgens klager heeft hij verweerder verzocht en geïnstrueerd om verweer voeren in de door de vrouw tegen hem ingestelde procedure. Verweerder heeft dit nagelaten en daarmee heeft hij de belangen van klager geschaad. Klager wenst een schadevergoeding van verweerder te ontvangen.
2.3 De stellingen die klager aan zijn klacht ten grondslag heeft gelegd zullen hierna, voor zover van belang, worden besproken.
3 VERWEER
3.1 Volgens verweerder heeft klager hem tijdens het eerste gesprek laten weten dat hij de door de vrouw ingestelde vordering als zodanig niet betwist. Klager stelde echter een zelfstandige vordering te hebben op de vrouw. Verweerder heeft, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat hij klager voldoende duidelijk heeft gemaakt dat hij gegevens nodig had om deze zelfstandige vordering als reconventionele eis in te stellen in de procedure bij de kantonrechter. Volgens verweerder heeft hij klager zowel schriftelijk als telefonisch verzocht om gegevens te verstrekken en heeft er voldoende duidelijk gemaakt wat de gevolgen zouden zijn als klager geen gegevens zou verstrekken.
3.2 Het verweer zal hierna, voor zover van belang, worden besproken.
4 BEOORDELING
4.1 Als onweersproken moet worden aangenomen dat klager de door de vrouw ingestelde vordering als zodanig niet betwist. Dat verweerder geen verweer heeft gevoerd (in conventie) tegen die vordering is aldus geen tekortkoming jegens klager en de klacht is in zoverre kennelijk ongegrond.
4.2 De vraag die vervolgens voorligt is of verweerder jegens klager is tekortgeschoten, omdat hij geen verweer heeft gevoerd in de door de vrouw ingestelde procedure door het instellen van een reconventionele vordering.
4.3 Voor beantwoording van deze vraag moet allereerst het verweer van klager dat hij geen brieven van verweerder heeft ontvangen worden beoordeeld.
4.4 Volgens de onweersproken verklaring van verweerder heeft klager zijn dossier bij hem opgehaald nadat de kantonrechter het vonnis had gewezen dat verweerder klager heeft toegestuurd. De voorzitter gaat ervan uit dat klager het dossier heeft opgehaald omdat hij kennis had genomen van het door verweerder toegezonden vonnis en er aldus van op de hoogte was dat de procedure was afgerond. Gelet hierop acht de voorzitter aannemelijk dat klager de brief van verweerder van 6 september 2017, met daarbij gevoegd het vonnis, heeft ontvangen.
4.5 De voorzitter heeft vastgesteld dat de eerdere brieven van verweerder zijn gericht aan het juiste adres. De Raad voor Rechtsbijstand heeft de brief van 18 augustus 2016, die klager wel stelt te hebben ontvangen, ook naar dit adres gezonden. Gelet op dit alles acht de voorzitter onaannemelijk dat klager de brieven van verweerder niet ontvangen heeft. De voorzitter verwerpt dan ook het door klager op dit punt gevoerde verweer en gaat er voor de beoordeling van deze klacht van uit dat klager alle brieven van verweerder heeft ontvangen en aldus kennis heeft kunnen nemen van de inhoud ervan.
4.6 In de brieven heeft verweerder klager gewezen op het belang van het verstrekken van gegevens en de gevolgen indien de gegevens niet worden verstrekt. De stelling van verweerder dat hij tijdens de eerste bespreking over de zaak met klager heeft gewezen op het belang om stukken te verstrekken die de gestelde vordering op de vrouw kunnen onderbouwen heeft klager bovendien niet weersproken. De voorzitter heeft aldus geen grond om aan te nemen dat verweerder klager onvoldoende heeft gewezen op de noodzaak van het verstrekken van stukken en de gevolgen als klager niet aan het verzoek van verweerder voldoet. De klacht is ook in zoverre kennelijk ongegrond.
4.7 Klager stelt dat hij regelmatig contact heeft gehad met de broer van verweerder en dat die niet heeft gewezen op de noodzaak om gegevens aan verweerder te verstrekken. In aanmerking genomen dat is gesteld noch gebleken dat de broer van verweerder betrokken was bij de behandeling van de zaak, is zonder uitleg, die heeft klager niet gegeven, niet te begrijpen op welke wijze een gesteld nalaten van zijn broer verweerder valt aan te rekenen.
4.8 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet kennelijk ongegrond verklaren. Reeds omdat de klacht ongegrond wordt verklaard, wordt niet toegekomen aan het verzoek van klager om aan verweerder een schadevergoeding op te leggen, nog daargelaten dat de tuchtrechter slechts in uitzonderlijke gevallen een schadevergoeding kan toekennen.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht met toepassing van artikel 46j Advocatenwet kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. A. Tijs als griffier op 3 oktober 2018.