Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

01-10-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2018:205

Zaaknummer

18-038/DH/DH

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft bij aanvang van zijn werkzaamheden voor klager niet geïnformeerd naar de contactgegevens van klager en zijn adviseur. Dit heeft tot gevolg gehad dat verweerder niet met zijn cliënt in contact kon treden over het verloop van de procedure. Desondanks heeft hij vervolgens in de zaak van zijn cliënt een voor deze onomkeerbare beslissing genomen. De hierop volgende rechterlijke beslissing op bezwaar heeft verweerder bij gebreke aan adresgegevens ook niet aan zijn cliënt kunnen toesturen. Verweerder heeft met dit alles het belang van zijn cliënt onvoldoende behartigd en dat is tuchtrechtelijk verwijtbaar. Waarschuwing 

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 1 oktober 2018

in de zaak 18-038/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 24 juli 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 16 januari 2018 met kenmerk K172 2017 dk/ksl, door de raad ontvangen op 17 januari 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 16 juli 2018 in aanwezigheid van verweerder.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het procesdossier zoals toegezonden door de deken en van de brief van klager van 29 juni 2018, door de raad ontvangen op 11 juli 2018.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Bij beschikking van 1 december 2016 (hierna: de beschikking) is de verblijfsvergunning van klager ingetrokken.

2.2    Klager heeft zich gewend tot mr. A voor rechtsbijstand in verband met deze kwestie. Via mr. A is klager bij verweerder terecht gekomen.

2.3    Verweerder heeft op 7 december 2016 pro forma bezwaar ingediend tegen de beschikking. Op 27 december 2016 heeft verweerder voorlopige gronden van bezwaar ingediend en verzocht om uitstel voor het indienen van aanvullende gronden.

2.4    Op 29 december 2016 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen verweerder, klager en de heer A, adviseur van klager (hierna: de adviseur).

2.5    Op 2 juni 2017 heeft verweerder telefonisch aan de IND meegedeeld dat geen aanvullende gronden van bezwaar zouden worden ingediend.

2.6    Bij beslissing op bezwaar van 6 juni 2017 heeft de IND het bezwaar ongegrond verklaard.

2.7    Bij brief van 14 juli 2017 aan de IND heeft verweerder geschreven dat hij na ontvangst van de beslissing tevergeefs heeft geprobeerd in contact te komen met klager en dat hij klager niet op de hoogte heeft kunnen stellen van de beslissing op bezwaar. Verweerder heeft meegedeeld dat hij zich als raadsman van klager onttrekt en heeft de IND verzocht de beslissing op bezwaar rechtstreeks naar klager te zenden, zodat hij rechtsmiddelen zou kunnen aanwenden.

2.8    Op 20 juli 2017 hebben klager en zijn adviseur telefonisch contact opgenomen met verweerder.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft de zaak in behandeling genomen, terwijl klager mr. A om bijstand had gevraagd.

b)    Verweerder heeft slechts voorlopige gronden van bezwaar ingediend.

c)    Verweerder heeft de beslissing op bezwaar niet toegezonden.

d)    Verweerder stelt zich ten onrechte op het standpunt dat klager geen belang heeft bij het instellen van een rechtsmiddel tegen de beslissing op bezwaar.

3.2    De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd zullen hierna, voor zover van belang, worden besproken.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft aangevoerd dat de adviseur telefonisch contact met hem heeft opgenomen en dat toen de afspraak voor een gesprek op 29 december 2016 is gemaakt.

4.2    Tijdens het gesprek op 29 december 2016 heeft verweerder uiteengezet welke informatie hij van klager nodig had om de gronden van het bezwaar te kunnen formuleren en aanvullen. Na het gesprek is verweerder een paar keer benaderd door een persoon die stelde klager in dienst te willen nemen. Deze persoon stelde vragen over de geldende voorwaarden. Hieruit heeft verweerder afgeleid dat klager doende was een aanvraag voor verblijf op grond van arbeid in loondienst in te dienen.

4.3    In mei 2017 heeft verweerder opgemerkt dat de IND, na het indienen van pro forma bezwaar, geen termijn had gesteld voor het indienen van gronden van bezwaar. Verweerder heeft vervolgens contact opgenomen met de adviseur. Dit heeft verweerder gedaan via LinkedIn, verweerder had geen (rechtstreekse) contactgegevens van de adviseur. Toen verweerder de adviseur sprak, gaf de adviseur te kennen dat hij geen contact meer had met klager en dat hij ook niet wist wat klager met het bezwaar wilde bereiken. De adviseur heeft verder meegedeeld niet te weten of klager de hiervoor bedoelde aanvraag voor een verblijfsvergunning op grond van arbeid in loondienst had ingediend.

4.4    Verweerder heeft op basis van het gesprek met de adviseur geconcludeerd dat klager kennelijk geen belang meer had bij het bezwaar omdat hij verweerder gedurende vijf maanden niet had voorzien van de informatie die zou kunnen dienen als onderbouwing van het bezwaar. Verweerder heeft aldus besloten dat het niet nodig was om nadere gronden in te dienen. Deze beslissing heeft verweerder op 2 juni 2017 telefonisch gedeeld met de IND, waarna het bezwaar op 6 juni 2017 ongegrond is verklaard.

4.5    Omdat het verblijfadres van klager niet bekend was bij verweerder en verweerder had begrepen dat tussen de adviseur en klager geen contact meer bestond, heeft verweerder de hiervoor in 2.7 bedoelde brief naar de IND gezonden. Verweerder heeft in dit verband aangevoerd dat hij slechts beschikte over het adres van de ex-partner van klager, met wie hij geen contact mocht opnemen, en over de contactgegevens van de adviseur.

5    BEOORDELING

klachtonderdeel a)

5.1    Verweerder heeft onweersproken aangevoerd dat de adviseur van klager contact met hem heeft opgenomen. Vervolgens heeft een gesprek plaatsgevonden tussen klager en verweerder. Uit deze gang van zaken blijkt niet dat klager bijstand wenste van mr. A en evenmin dat het niet de wens van klager was dat verweerder zijn zaak in behandeling zou nemen. Van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is geen sprake. Klachtonderdeel a is ongegrond.

klachtonderdelen b), c) en d)

5.2    Deze klachtonderdelen bevatten in de kern het verwijt aan verweerder dat hij niet adequaat en zorgvuldig heeft gehandeld nadat hij het contact met klager had verloren. De raad oordeelt als volgt over dit verwijt.

5.3    Als een cliënt zich laat bijstaan door een adviseur die niet als advocaat is ingeschreven, dient een advocaat duidelijke afspraken te maken over de wijze van communicatie. De advocaat moet ervoor zorgen dat hij (in ieder geval) beschikt over de contactgegevens van de cliënt en daarnaast over de contactgegevens van de adviseur. Op deze manier kan de advocaat ervoor zorgen dat hij belangrijke informatie en mededelingen al dan niet rechtstreeks aan zijn cliënt kan sturen.

5.4    Verweerder beschikte niet over de contactgegevens van klager en evenmin over die van de adviseur. Deze laatste heeft hij (met succes) via LinkedIn getraceerd. Verweerder heeft verzuimd om bij het aannemen van de opdracht, althans bij het gesprek in december 2016, te informeren naar de contactgegevens van klager en de adviseur. Hij heeft hiermee de situatie laten ontstaan dat hij niet met zijn cliënt in contact kon treden over een lopende zaak. De handelwijze van verweerder is onzorgvuldig en niet zoals het een behoorlijk handelend advocaat betaamt.

5.5    Nadat verweerder van de adviseur vernam dat deze geen contact meer had met klager, heeft verweerder geconcludeerd dat klager geen belang meer had bij de procedure. In plaats van deze voorbarige conclusie te trekken, had verweerder de IND moeten laten weten dat het contact tussen hem en zijn cliënt verbroken was. Verweerder heeft dit ter zitting ook erkend. Verweerder heeft de IND echter laten weten dat de gronden van bezwaar niet aangevuld zouden worden. Verweerder heeft aldus zonder instemming van de cliënt een voor het verloop en de uitkomst van de procedure bepalende mededeling gedaan aan de IND. Dit alles getuigt van een handelwijze die een behoorlijk handelend advocaat niet betaamt.

5.6    Na ontvangst van de beslissing op bezwaar had verweerder alles in het werk moeten stellen om deze beslissing (voor het verstrijken van de beroeps)termijn onder de aandacht van klager te brengen. De raad is van oordeel dat verweerder dit onvoldoende heeft gedaan. Verweerder had, bijvoorbeeld, nogmaals contact kunnen  opnemen met de adviseur. Hij had ook de beslissing in een gesloten envelop naar de adviseur kunnen sturen of naar het kantoor waar de adviseur werkzaam was. Verweerder is op dit punt tekortgeschoten in de zorgplicht jegens zijn cliënt en dat is niet zoals het een behoorlijk handelend advocaat betaamt.

5.7    De stelling van verweerder dat de kans van slagen van beroep tegen de beschikking gering was, wat er ook zij van die stelling, doet niet af aan de tuchtrechtelijke laakbaarheid van het handelen van verweerder.

5.8    Uit het voorgaande volgt dat klachtonderdelen b, c en d gegrond zijn.

6    MAATREGEL

6.1    Verweerder heeft bij aanvang van zijn werkzaamheden voor klager niet geïnformeerd naar de contactgegevens van klager en zijn adviseur. Dit heeft tot gevolg gehad dat verweerder niet met zijn cliënt in contact kon treden over het verloop van de procedure. Desondanks heeft hij vervolgens in de zaak van zijn cliënt een voor deze onomkeerbare beslissing genomen. De hierop volgende rechterlijke beslissing op bezwaar heeft verweerder bij gebreke aan adresgegevens ook niet aan zijn cliënt kunnen toesturen. Verweerder heeft met dit alles het belang van zijn cliënt onvoldoende behartigd en dat is tuchtrechtelijk verwijtbaar. De raad acht de maatregel van waarschuwing passend.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50 aan hem vergoeden.

7.2     Omdat de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1000 aan kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten.

7.3     Verweerder moet het bedrag van € 1000 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdeel a ongegrond;

-    verklaart klachtonderdelen b. c en d gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50 aan klager;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. J.G. Colombijn-Broersma, R. de Haan, P.O.M. van Boven-de Groot en P.S. Kamminga, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2018.