Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

01-10-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2018:204

Zaaknummer

17-306/DH/DH

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft nagelaten om een deugdelijke en gemotiveerde probleemanalyse te maken van het geschil dat klaagster hem heeft voorgelegd. Verweerder heeft klaagster aldus onvoldoende geïnformeerd en geadviseerd. Verweerder heeft verder verzuimd om in de dagvaarding opgenomen stellingen deugdelijk te motiveren en te onderbouwen. Een en ander getuigt niet van handelen zoals dat een behoorlijk handelend advocaat betaamt en is tuchtrechtelijk verwijtbaar. De mate waarin klaagster hierdoor in haar belangen is geschaad in aanmerking genomen, acht de raad de maatregel van berisping passend.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 1 oktober 2018

in de zaak 17-306/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 9 oktober 2016 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 19 april 2017 met kenmerk R 2017/27 ml/mb, door de raad ontvangen op 20 april 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 16 juli 2018 in aanwezigheid van klaagster en verweerder.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    In 2001 heeft in de huurwoning van klaagster als gevolg van een gaslek een gasexplosie en een brand plaatsgevonden. Klaagster is na de explosie via een regenpijp haar huis ontvlucht. Hierbij is zij ten val gekomen en zwaar gewond geraakt.

2.2    De verhuurder van de woning heeft jegens klaagster aansprakelijkheid voor de schade erkend.

2.3    In september 2002 heeft de raad voor de transportveiligheid een openbaar rapport afgegeven dat is geschreven naar aanleiding van de gasexplosie. Uit het rapport blijkt (onder meer) dat één oorzaak van de gasexplosie is gelegen in “een brosse breuk van de grijs gietijzeren gasdistributieleiding” die veroorzaakt is door grondzettingen in combinatie met de ligging van de leiding op een stenen muur en grafietcorrosie. Grafietcorrosie is een verouderingsproces bij grijs gietijzeren leidingen. Grafietcorrosie heeft het ontstaan van de breuk bespoedigd. In (de samenvatting van) het rapport staat dat de netbeheerder grijs gietijzeren leidingen beheert, maar geen aandacht heeft voor grafietcorrosie. De netbeheerder heeft daarnaast de uitvoering van een aantal vigerende richtlijnen van de Koninklijke Vereniging van Gasfabrikanten in Nederland aantoonbaar niet ingevuld. Bovendien ontbreekt een regelmatige toetsing op de veiligheid van het gasdistributienetwerk, aldus (de samenvatting van) het rapport.

2.4    Bij brief van 12 augustus 2012 heeft klaagster de gasleverancier aansprakelijk gesteld voor de schade die het gevolg is van de gasexplosie. Op 30 augustus 2012 heeft de energieleverancier klaagster laten weten dat haar brief van 12 augustus 2012 is doorgestuurd naar de netbeheerder. Op 4 september 2012 heeft de netbeheerder aan klaagster laten weten dat zij niet bekend is met een eerdere melding van de schade, dat nader onderzoek zal plaatsvinden en dat een melding zal worden gedaan bij de aansprakelijkheidsverzekeraar.

2.5    Bij brief van 4 oktober 2013 heeft (de verzekeraar van) de netbeheerder aansprakelijkheid afgewezen. Bij brief van 29 december 2013 heeft klaagster aan de netbeheer geschreven dat zij haar aansprakelijkstelling handhaaft. Op 15 januari 2014 heeft de netbeheerder laten weten geen grond te zien om terug te komen op het in de brief van 4 oktober 2013 ingenomen standpunt.

2.6    Op 12 juli 2013 hebben klaagster en (de verzekeraar van) de verhuurder een vaststellingsovereenkomst gesloten. Overeengekomen is dat aan klaagster een bedrag van € 320.000 zal worden betaald ter vergoeding van materiële en immateriële schade, tegen finale kwijting. Klaagster werd bij het tot stand komen van de vaststellingsovereenkomst bijgestaan door mr. W.

2.7    Op 5 mei 2014 heeft klaagster verweerder verzocht om bijstand.

2.8    Op 12 mei 2014 heeft verweerder de opdracht aan klaagster bevestigd. In zijn brief van die datum heeft verweerder verzocht om toezending van documenten. Verweerder heeft verder geschreven:

“(…) Ik heb u aangegeven dat er twee moeilijkheden op de loer liggen. Ten eerste de verjaring en ten tweede dat u reeds een vaststellingsovereenkomst heeft gesloten. Ik dien dit nader te bestuderen.

Als het tot een procedure komt, zal ik een verklaring voor recht halen dat de wederpartij aansprakelijk is voor de explosie. Dit bespaart u griffierechten. Indien de aansprakelijkheid vast komt te staan zal ik een zogenaamde schadestaatprocedure opstarten. Daartoe heb ik de berekeningen van de voormalige advocaten nodig. (…)”

2.9    Bij brief van 1 juli 2014 aan de netbeheerder heeft verweerder het standpunt van klaagster dat de netbeheerder aansprakelijk is voor schade als gevolg van de gasexplosie herhaald. Verweerder heeft een afschrift van deze brief naar klaagster gezonden.

2.10    Naar aanleiding van de brief van 1 juli 2014 heeft de netbeheerder opnieuw melding gemaakt bij haar verzekeraar van de aansprakelijkstelling.

2.11    Begin oktober 2014 heeft verweerder de netbeheerder namens klaagster gedagvaard en een verklaring voor recht gevorderd dat de netbeheerder aansprakelijk is voor de schade als gevolg van de gasexplosie in de woning. In de dagvaarding is over verjaring en over de vaststellingsovereenkomst het volgende opgenomen:

“(…) 16. Tevens legt [klaagster] over de correspondentie met [de netbeheerder] aanvangend 12 augustus 2012 als productie 5. [De netbeheerder] beroept zich op verjaring en op het feit dat [klaagster] een schikking tegen finale kwijting zou zijn overeengekomen met [de verzekeraar], vertegenwoordigend [de verhuurder]. [Klaagster] heeft dit op 1 juli ontkracht. [De netbeheerder] wijst iedere aansprakelijkheid af.

17. [Klaagster] neemt als juridisch grondslag voor de aansprakelijkheid BW 3:310 lid 2 jo. Artikel 6:175. Dit artikel brengt een verjaring met zich mee van 20 jaar.

18. [Klaagster] legt over als productie 6 de (…) vaststellingsovereenkomst tussen [de verzekeraar van de verhuurder] en [klaagster]. [De netbeheerder] is op geen enkele manier partij in deze overeenkomst. (…)”

2.12    Bij vonnis van 24 december 2014 heeft de kantonrechter een comparitie bevolen. Op 29 december 2014 heeft verweerder klaagster een afschrift van het vonnis gestuurd. Op 31 maart 2015 heeft de comparitie van partijen plaatsgevonden. Verweerder heeft ter comparitie de belangen van klaagster behartigd.

2.13    De kantonrechter heeft de vordering op de netbeheerder bij vonnis van 15 april 2015 afgewezen en klaagster veroordeeld in de proceskosten. De kantonrechter heeft, zakelijk weergegeven, geoordeeld dat de vordering van klaagster op de netbeheerder verjaard is.

2.14    Volgens de urenspecificatie van verweerder heeft hij 33 uur en 18 minuten besteed aan de zaak.

2.15    Op 5 december 2016 heeft tussen partijen een bemiddelingsgesprek plaatsgevonden op het bureau van de deken.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder dat hij is tekortgeschoten in zijn bijstand aan haar.

3.2    Zakelijk weergegeven heeft klaagster het volgende aan de klacht ten grondslag gelegd.

3.3    Volgens klaagster heeft verweerder de zaak niet zorgvuldig behandeld, verweerder heeft onvoldoende onderzoek gedaan. Verweerder heeft vervolgens niet de juiste procedure ingesteld. Hij heeft onvoldoende geluisterd naar klaagster en haar adviseurs en hij heeft zich op een onacceptabele wijze jegens hen gedragen. Verweerder heeft zich onvoldoende ingespannen om de belangen van klaagster te behartigen. Verweerder bleek daarvoor onvoldoende deskundig te zijn. Hij heeft fouten gemaakt die verstrekkende gevolgen hebben voor klaagster. Verweerder heeft klaagster onvoldoende voorgelicht over de goede en kwade kansen van de procedure tegen de netbeheerder en hij heeft haar onvoldoende voorbereid op de procedure en de zitting in het bijzonder.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft de klacht betwist. Het verweer zal hierna, voor zover van belang, nader worden besproken.

5    BEOORDELING

5.1    De klacht ziet op de kwaliteit van de door verweerder geleverde diensten. Voorop staat dat de tuchtrechter de kwaliteit van de dienstverlening in volle omvang toetst. De tuchtrechter houdt daarbij rekening met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor hij bij de behandeling van een zaak kan komen te staan. Die vrijheid en die keuzes zijn niet onbegrensd, maar worden beperkt door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van de opdracht mogen worden gesteld, Die eisen brengen met zich dat het werk van de advocaat dient te voldoen aan hetgeen binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt de zorgvuldigheid die in de gegeven omstandigheden van een behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht. Deze maatstaf brengt mee dat de tuchtrechter bij een klacht over de door de advocaat geleverde kwaliteit een eigen oordeel vormt.

5.2    Tot de professionele standaard waaraan advocaten moeten voldoen behoort het inschatten van de slagingskans van een eventueel aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt over die inschatting, ook indien de cliënt daar niet uitdrukkelijk om heeft verzocht.

5.3    Verweerder heeft in zijn opdrachtbevestiging geschreven dat “er twee moeilijkheden op de loer liggen”. Deze moeilijkheden zijn volgens verweerder de verjaring en de vaststellingsovereenkomst.

5.4    Verweerder had, gelet op deze door hem vastgestelde “moeilijkheden” een probleemanalyse moeten maken. Hierin had hij in ieder geval moeten opnemen dat uit het in 2.3 genoemde rapport al bleek van (mogelijke) fouten of nalatigheid van de netbeheer en uiteen moeten zetten welke gevolgen dit zou hebben voor de verjaring van de vordering van klaagster op de netbeheerder. Verweerder had verder in zijn probleemanalyse moeten verwerken wat de (mogelijke) gevolgen zouden zijn van de door klaagster reeds van de verhuurder ontvangen vergoeding voor de vordering op de netbeheerder. Verweerder had deze analyse op schrift moeten stellen en moeten voorleggen aan klaagster. Voor klaagster zou dan duidelijk(er) zijn geweest welke obstakels zij in de procedure tegen de netbeheerder zou kunnen tegenkomen en klaagster had dan een betere afweging kunnen maken alvorens de netbeheerder te dagvaarden. Verweerder heeft dit alles niet gedaan. Hij heeft daarmee jegens klaagster onzorgvuldig gehandeld en derhalve niet gehandeld zoals dat een behoorlijk handelend advocaat betaamt.

5.5    Ter zitting van de raad is gebleken dat verweerder ervan doordrongen was dat de verjaring een doorslaggevend punt was in de procedure tegen de netbeheerder. Verweerder heeft verklaard dat hij ervan uit ging dat (uitsluitend) de verjaring uitgebreid aan de orde zou komen tijdens de comparitie. Het was, in de woorden van verweerder, zijn doodsangst dat de vordering verjaard was. Gelet hierop kan de raad niet begrijpen dat verweerder in de dagvaarding slechts enkele zinnen (zie hiervoor in 2.11) heeft gewijd aan het onderwerp verjaring. Verweerder had zijn stelling dat de vordering niet verjaard was (zo goed mogelijk) moeten onderbouwen, bij voorkeur met wetgeving, jurisprudentie of literatuur over het onderwerp. Ook op de gevolgen die de reeds aan klaagster uitgekeerde vergoeding zou kunnen hebben voor de vordering op de netbeheerder is verweerder in de dagvaarding niet voldoende ingegaan. Gelet op dit alles voldoet de door verweerder opgestelde dagvaarding naar het oordeel van de raad niet aan de professionele standaard. Daarmee heeft verweerder de belangen van klaagster geschaad.

5.6    Uit het voorgaande blijkt dat verweerder de belangen van klaagster niet heeft behartigd op een wijze die een behoorlijk handelend advocaat betaamt en in zoverre is de klacht gegrond.

5.7    De raad voegt nog toe dat verweerder tijdens de zitting kortaangebonden reageerde op de verklaringen van klaagster (en vragen van de raad) en hierbij onparlementaire taal bezigde. Dit is echter onvoldoende om aan te kunnen nemen dat verweerder klaagster (ook) in een eerder stadium op onacceptabele wijze heeft bejegend. De raad merkt wel op dat ook dit gedrag niet is wat een behoorlijk handelend advocaat betaamt.

6    MAATREGEL

6.1    Verweerder heeft nagelaten om een deugdelijke en gemotiveerde probleemanalyse te maken van het geschil dat klaagster hem heeft voorgelegd. Verweerder heeft klaagster aldus onvoldoende geïnformeerd en geadviseerd. Verweerder heeft verder verzuimd om in de dagvaarding opgenomen stellingen deugdelijk te motiveren en te onderbouwen. Een en ander getuigt niet van handelen zoals dat een behoorlijk handelend advocaat betaamt en is tuchtrechtelijk verwijtbaar. De mate waarin klaagster hierdoor in haar belangen is geschaad in aanmerking genomen, acht de raad de maatregel van berisping passend.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50 aan haar vergoeden.

7.2     Omdat de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 50 reiskosten van klaagster,

b) € 1000 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten.

7.3     Verweerder moet het bedrag van € 50 reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden betalen aan klaagster. Klaagster geeft tijdig haar rekeningnummer schriftelijk door aan verweerder.

7.4    Verweerder moet het bedrag van € 1000 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht gegrond op de wijze zoals bedoeld in 5.8;

-    legt aan verweerder de maatregel van berisping op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50 aan klaagster;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50 aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. J.G. Colombijn-Broersma, R. de Haan, P.O.M. van Boven-de Groot en P.S. Kamminga, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2018.