Rechtspraak
Uitspraakdatum
26-09-2018
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2018:221
Zaaknummer
18-466/DH/RO
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht tegen eigen advocaat in familiekwestie kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 26 september 2018
in de zaak 18-466/DH/RO
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 1 juni 2018 met kenmerk R 2018/37 edl/cij/dh, door de raad ontvangen op 4 juni 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Verweerster heeft klager gedurende circa twee jaren bijgestaan in een familierechtelijk geschil.
1.2 Bij beslissing van 23 februari 2016 heeft de rechtbank, bij wijze van voorlopige voorziening, een (voorlopige) omgangsregeling tussen klager en zijn kinderen vastgesteld.
1.3 Bij beschikking van 22 december 2016 heeft de rechtbank (onder meer) de echtscheiding uitgesproken en een bijzonder curator aangewezen teneinde de belangen van de minderjarige kinderen te behartigen.
1.4 De bijzonder curator heeft onderzoek gedaan en heeft daarvan bij rapport van 5 maart 2015 verslag gedaan.
1.5 Op 23 juni 2017 heeft een zitting bij de rechtbank plaatsgevonden waarbij, in ieder geval, het rapport van de bijzonder curator en de omgang met de kinderen is besproken.
1.6 Op 17 juli 2017 heeft de rechtbank een eindbeschikking gewezen. Daarbij is het gezag toegewezen aan de moeder van de kinderen. Ten aanzien van de omgang van klager met zijn kinderen heeft de rechtbank bepaald dat contact plaatsvindt als het initiatief daartoe uitgaat van de kinderen.
1.7 Bij brief van 27 november 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster dat zij is tekortgeschoten in haar bijstand aan hem. Hierdoor is geen omgangsregeling tot stand gekomen tussen verweerder en zijn kinderen.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft aangevoerd dat al voordat de rechtbank werd gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen is geprobeerd om een voorlopige zorgregeling te treffen. Verweerster heeft zich (tezamen met de advocaat van de vrouw) ingespannen om, na het wijzen van de voorlopige voorziening, omgang tussen klager en de kinderen te laten plaatsvinden.
3.2 Enige tijd voor een zitting die op 6 oktober 2016 heeft plaatsgevonden, heeft klager te kennen gegeven geen vertrouwen meer te hebben in verweerster. Later kwam hij daarop terug en verweerster heeft besloten haar bijstand aan klager voort te zetten; de zaak was te beladen en complex om kort voor de zitting aan een andere advocaat over te dragen. Ook na de zitting heeft verweerster haar bijstand aan klager voortgezet.
3.3 Verweerster stelt al het mogelijke te hebben gedaan om de zaak voor klager tot een goed einde te brengen. Volgens verweerster is het aan de houding en het gedrag van klager te wijten dat tussen hem en zijn kinderen geen omgangsregeling tot stand is gekomen. Verweerster betwist dat zij jegens klager is tekortgeschoten.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht betreft de kwaliteit van de dienstverlening van verweerster aan klager.
4.2 Voorop staat dat de tuchtrechter de kwaliteit van de dienstverlening in volle omvang toetst. De tuchtrechter houdt daarbij rekening met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor hij bij de behandeling van een zaak kan komen te staan. Die vrijheid en die keuzes zijn niet onbegrensd, maar worden beperkt door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van de opdracht mogen worden gesteld, Die eisen brengen met zich dat het werk van de advocaat dient te voldoen aan hetgeen binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt de advocaat handelt zorgvuldigheid die in de gegeven omstandigheden van een behoorlijk handelend advocaat. Deze maatstaf brengt mee dat de tuchtrechter bij een klacht over de door de advocaat geleverde kwaliteit een eigen oordeel vormt.
4.3 Uit het door klager gestelde, het door verweerster gevoerde verweer en de door partijen overgelegde stukken blijkt niet dat verweerster in haar bijstand aan klager is tekortgeschoten. De klacht is kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. A. Tijs als griffier op 26 september 2018.