Rechtspraak
Uitspraakdatum
03-10-2018
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2018:223
Zaaknummer
18-585/DH/DH
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over schending van vertrouwelijkheid door de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 3 oktober 2018
in de zaak 18-585/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 4 juli 2018 met kenmerk K075 2018 ar/ab, door de raad ontvangen op 6 juli 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Klaagster is gescheiden. Klaagster is een procedure begonnen tegen haar ex-echtgenoot (hierna: de man) met de verdeling van de zorg voor de kinderen als inzet. Verweerster heeft de man bijgestaan in deze procedure.
1.2 Bij beschikking van 17 december 2017 heeft de rechtbank klaagster en de man verwezen naar een door de rechtbank aangewezen mediator. De rechtbank heeft de zaak pro forma aangehouden tot 1 april 2018 en heeft partijen opgedragen om zich uiterlijk veertien dagen daarvoor uit te laten over de resultaten van de mediation en over de voortgang van de procedure.
1.3 Op 16 januari 2018 hebben klaagster, de man en de mediator een “bemiddelingsovereenkomst” gesloten. In de overeenkomst is, zakelijk weergeven, bepaald dat hetgeen in de mediation wordt besproken vertrouwelijk is.
1.4 Bij brief van 13 maart 2018 aan de rechtbank heeft de advocaat van klaagster, mr. B, meegedeeld dat de mediation is geëindigd zonder dat partijen afspraken hebben gemaakt.
1.5 Bij e-mail van 14 maart 2018 aan de man en de mediator heeft klaagster laten weten dat zij geen toestemming geeft voor beperking of opheffing van de overeengekomen geheimhouding.
1.6 In haar brief aan de rechtbank van 15 maart 2018 heeft verweerster onder meer het volgende geschreven:
“(…) De mediation is aangevangen bij [de mediator] op aanbeveling van de rechter en is geëindigd zonder dat partijen tot afspraken zijn gekomen. De mediation heeft evenwel veel duidelijkheid gebracht over de wensen van de kinderen in de voorliggende kwesties. [Klaagster] weigert toestemming te geven om daar verslag van te doen aan uw rechtbank. (…)”
1.7 In zijn e-mail van 15 maart 2018, 16.14 uur, heeft mr. B aan verweerster geschreven dat verweerster in haar brief van die dag heeft verwezen naar informatie uit de mediation. Mr. B wijst erop dat verweerster de informatie onrechtmatig van de man heeft gekregen, omdat de man geheimhouding met klaagster en de mediator is overeengekomen. Mr. B heeft erop gewezen dat klaagster met een en ander gedragsregels heeft overtreden en heeft haar verzocht om de brief aan de rechtbank in te trekken.
1.8 In haar reactie van 15 maart 2018, 17.07 uur, heeft verweerster geschreven dat het de man vrij staat om aan haar mededeling te doen over de mediation en dat zij niets over de inhoud van de mediation heeft meegedeeld in haar brief aan de rechtbank. Verweerster heeft geschreven:
“(…) Er is gesteld dat deze zonder overeenstemming is geëindigd. Dit meldde u de rechtbank ook al. Verder is gesteld dat de wensen van de kinderen duidelijk zijn geworden. Ook dit zegt niets over het besprokene en is bovendien een observatie van [de man] zelf.
Dat [klaagster] geweigerd heeft om toestemming te geven voor verslag aan de rechtbank is iets dat na de mediation is gebeurd en geldt dus niet als in mediation besproken of gebeurd. (…)”
Verweerster heeft geweigerd haar brief in te trekken.
1.9 Mr. B heeft op 15 maart 2018, 17.43 uur, gereageerd en zijn standpunt herhaald, zij het uitvoeriger gemotiveerd. Aan het slot van zijn bericht heeft mr. B verweerster verzocht om toestemming om de mailwisseling van 15 maart 2018 aan de rechtbank te zenden.
1.10 In de brief aan de rechtbank van 16 maart 2018 heeft verweerster meegedeeld dat de brief van 15 maart 2018 wordt ingetrokken. De brief van 16 maart 2018 bevat niet de hiervoor in 1.6 weergegeven passage, maar in plaats daarvan de mededeling dat de mediation is geëindigd zonder afspraken. De brief van 16 maart 2018 heeft voor het overige dezelfde inhoud als de brief van 15 maart 2018.
1.11 Begin april 2018, uit het dossier blijkt niet wanneer precies, heeft de rechtbank beslist dat in de zaak tussen klaagster en de man een zitting zal worden gepland.
1.12 Bij brief van 4 april 2018 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
1.13 In de e-mail van 10 april 2018, 13.45 uur, aan verweerster heeft mr. B geschreven dat de beslissing van de rechtbank om een zitting te plannen het gevolg is van de onrechtmatige mededeling van verweerster over de mediation. Mr. B heeft verweerster in de e-mail aansprakelijk gesteld voor de kosten van klaagster. Mr. B heeft verder geschreven:
“(…) Ik zal een klacht indienen over uw handelwijze, tenzij u de rechtbank alsnog aanschrijft teneinde uw eerdere brieven aan de rechtbank volledig in te trekken en alsnog te verzoeken om een uitspraak op de stukken. (…)
Tot slot sommeer ik u mij uiterlijk morgen 12.00 uur te bevestigen dat ik de confraternele correspondentie waarin u toegeeft de rechtbank onjuist te hebben geïnformeerd (namelijk op basis van beweerdelijke eigen waarneming van [de man] en niet op basis van vaststellingen ter mediation) kan overleggen, bij gebreke waarvan ik mij tot de deken zal wenden. (…)”
1.14 In haar reactie van 10 april 2018, 14.07 uur, heeft verweerster geschreven dat zij de brief met de gewraakte passage heeft ingetrokken, dat zij voldoende heeft gedaan en dat zij het daarbij laat. Zij heeft verder geschreven dat mr. B de confraternele correspondentie niet over mag leggen, omdat deze na intrekking van de brief van 15 maart 2018 niet meer ter zake doet.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende.
a) Verweerster heeft de in de bemiddelingsovereenkomst afgesproken geheimhouding geschonden.
b) Verweerster heeft de rechtbank welbewust onjuist geïnformeerd.
c) Verweerster heeft niet gereageerd op een verzoek van de advocaat van klaagster om confraternele correspondentie over te mogen leggen. Als gevolg daarvan kan de rechter niet worden geïnformeerd over de feitelijke gang van zaken, waardoor klaagster in haar belangen is geschaad.
2.2 Klaagster heeft ter onderbouwing van klachtonderdeel a gesteld dat verweerster het hiervoor in 1.6 weergegeven bericht aan de rechtbank heeft gezonden.
2.3 In verband met klachtonderdeel b heeft klaagster gesteld dat verweerster aan de advocaat van klaagster heeft geschreven dat de in klachtonderdeel a bedoelde mededeling een eigen waarneming van de man betreft. Aan de rechtbank heeft verweerster geschreven dat het informatie uit de mediation betrof.
2.4 Hetgeen klaagster voor het overige aan haar klacht ten grondslag heeft gelegd zal hierna, voor zover van belang, worden besproken.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft aangevoerd dat haar brief van 15 maart 2018 aan de rechtbank geen informatie over de inhoud van de mediation bevat, dat de bemiddelingsovereenkomst niet in de weg staat aan overleg tussen de man en zijn advocaat over de mediation en dat zij de brief met de gewraakte passage heeft ingetrokken.
3.2 Het verweer zal voor het overige, voor zover van belang, hierna verder worden besproken.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klager. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten naar voren brengt waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet in ogenschouw worden genomen dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.
Klachtonderdeel a)
4.2 Dit klachtonderdeel gaat over de vraag of verweerster met de gewraakte passage vertrouwelijke informatie heeft gedeeld met de rechtbank. Ter beantwoording van deze vraag overweegt de voorzitter het volgende.
4.3 De brief van verweerster is de reactie van op de opdracht van de rechtbank aan partijen om zich “schriftelijk uit te laten over het resultaat van de mediation en de voortgang van deze procedure”. Verweerster heeft de brief de dag na verzending ervan ingetrokken, zodat moet worden aangenomen dat de rechtbank de brief niet heeft betrokken bij haar oordeel over het geschil tussen klaagster aan de man. Daar komt ten aanzien van de eerste zin van de gewraakte passage bij dat deze informatie bevat die de rechtbank al bekend was; de rechtbank heeft de mediator aangewezen en mr. B had de rechtbank al laten weten dat de mediation zonder afspraken was geëindigd. De tweede zin (over de wensen van de kinderen) bevat weliswaar informatie die voortvloeit uit de mediation, maar deze is naar het oordeel van de voorzitter zo summier en oppervlakkig dat het delen ervan met de rechtbank niet kan worden gezien als het op ontoelaatbare wijze prijsgeven van vertrouwelijke informatie. De derde zin bevat tot slot geen informatie die de inhoud van de mediation betreft. Gelet op dit alles is klachtonderdeel a kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.4 De voorzitter stelt vast dat uit de gewraakte passage niet expliciet blijkt of de tweede zin ervan informatie uit de mediation betreft of een observatie van de man. Gelet daarop kan niet worden vastgesteld dat verweerster de rechtbank onjuist heeft geïnformeerd. Omdat de brief met de gewraakte passage bovendien is ingetrokken en aangenomen moet worden dat de rechtbank de inhoud ervan niet heeft betrokken in haar oordeel, is klachtonderdeel b ook kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel c
4.5 De voorzitter begrijpt dat klaagster verweerster verwijt dat zij niet heeft gereageerd op het verzoek zoals geformuleerd in de e-mail van mr. B van 15 maart 2018, 17.43 uur. Omdat verweerster na deze mail haar brief met de gewraakte passage heeft ingetrokken, acht de voorzitter niet onbegrijpelijk dat zij ervan is uitgegaan dat het verzoek tot overlegging van confraternele correspondentie niet meer actueel was. Op het herhaalde verzoek van mr. B heeft verweerster spoedig gereageerd. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is geen sprake. Klachtonderdeel c is kennelijk ongegrond.
Slotsom
4.6 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. A. Tijs als griffier op 3 oktober 2018.