Rechtspraak
Uitspraakdatum
10-10-2018
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2018:230
Zaaknummer
18-540/DH/RO
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de eigen advocaat kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 10 oktober 2018
in de zaak 18-540/DH/RO
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 16 juli 2018 met kenmerk R 2018/49 ks/mb, door de raad ontvangen op 17 juli 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Verweerder heeft klager vanaf maart 2015 in en buiten rechte bijgestaan in een procedure krachtens de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische Ziekenhuizen (hierna: Wet bopz).
1.2 Klager is gediagnosticeerd met schizofrenie van het paranoïde type. Klager is het met deze diagnose niet eens.
1.3 De officier van justitie heeft de rechtbank op 2 maart 2015 verzocht om een nieuwe voorwaardelijke machtiging op grond van de Wet bopz van klager te verlenen. Het verzoek is door de rechtbank op 24 maart 2015 mondeling behandeld. Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt dat verweerder, namens klager, verweer heeft gevoerd tegen het verzoek van de officier van justitie.
1.4 De rechtbank heeft bij beschikking van 24 maart 2015, zakelijk weergegeven, een nieuwe voorwaardelijke machtiging verleend met betrekking tot klager onder de voorwaarde dat klager zich onder behandeling stelt.
1.5 Klager kon zich met de beslissing van de rechtbank niet verenigen. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder een advocaat verzocht om te adviseren over het instellen van cassatie tegen de beslissing van de rechtbank.
1.6 Op 6 maart 2017 heeft de officier van justitie opnieuw een verzoekschrift op grond van de Wet bopz ingediend. Bij de mondelinge behandeling op 17 maart 2017, waarbij klager en verweerder aanwezig waren, heeft klager aan de rechtbank te kennen gegeven dat hij de bijstand van verweerder niet meer wenste. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak aangehouden.
1.7 De behandeling van de zaak is vervolgens overgedragen aan mr. N.
1.8 Bij brief van 9 augustus 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.
2.2 Volgens klager heeft verweerder hem “volledig mondeling bijgestaan op een zitting omtrent psychiatrisch recht”. Verweerder heeft “derden niet schriftelijk verzocht resp. had hij de zaak moeten seponeren”. Klager heeft “officieel primair” verzocht om verweerder “voor te dragen voor restitutie van de rechtsbijstand juist vanwege zijn discipline”.
2.3 Klager heeft verzocht om verweerder te berispen.
2.4 In zijn repliek van 30 maart 2018 heeft klager nog toegevoegd dat verweerder “helemaal geen aantekeningen in [zijn] zaak heeft gedaan resp. heeft hij [klager] volledig mondeling bijgestaan”.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft de klacht weersproken. Het verweer zal hierna, voor zover van belang, aan de orde komen.
4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter gaat er, met de deken en verweerder, van uit dat klager klaagt over de kwaliteit van de door verweerder geleverde diensten. Voor zover klager heeft bedoeld meer of andere verwijten aan de tuchtrechter voor te leggen, geldt dat hij niet heeft voldaan aan zijn plicht als klager om de klacht duidelijk en ondubbelzinnig te formuleren.
4.2 Voorop staat dat de tuchtrechter de kwaliteit van de dienstverlening in volle omvang toetst. De tuchtrechter houdt daarbij rekening met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor hij bij de behandeling van een zaak kan komen te staan. Die vrijheid en die keuzes zijn niet onbegrensd, maar worden beperkt door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van de opdracht mogen worden gesteld. Die eisen brengen met zich dat het werk van de advocaat dient te voldoen aan hetgeen binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt dat de advocaat handelt met de zorgvuldigheid die in de gegeven omstandigheden van een behoorlijk handelend advocaat kunnen worden verwacht. Deze maatstaf brengt mee dat de tuchtrechter bij een klacht over de door de advocaat geleverde kwaliteit een eigen oordeel vormt.
4.3 Verweerder heeft klager bijgestaan tijdens de zitting op 24 maart 2015. Uit het klachtdossier blijkt niet dat verweerder daarbij jegens klager is tekortgeschoten. De omstandigheid dat klager zich met de uitkomst van de zaak niet kon verenigen, maakt dit niet anders.
4.4 Verweerder heeft, naar aanleiding van de wens daartoe van klager, een cassatieadvies gevraagd. Dit advies was volgens de onweersproken stelling van verweerder negatief. De voorzitter begrijpt dat daarom geen cassatie is ingesteld. Uit het over en weer gestelde kan de voorzitter niet vaststellen dat verweerder op dit punt jegens klager is tekortgeschoten. Klager heeft zijn klacht daartoe onvoldoende feitelijk onderbouwd.
4.5 Verweerder is, tot slot, verschenen ter zitting van 17 maart 2017 om klager bij te staan. Nadat klager ter zitting te kennen gaf dat hij de bijstand van verweerder niet meer wenste, is de zaak aangehouden en heeft verweerder zich teruggetrokken en de zaak overgedragen. De voorzitter kan ook op dit punt niet vaststellen dat verweerder jegens klager is tekortgeschoten. Klager heeft zijn klacht op dit punt eveneens onvoldoende feitelijk onderbouwd.
4.6 Het voorgaande betekent dat de voorzitter niet kan vaststellen dat verweerder jegens klager heeft gehandeld op een wijze die een behoorlijk handelend advocaat niet betaamt. De klacht is kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. A. Tijs als griffier op 10 oktober 2018.