Rechtspraak
Uitspraakdatum
10-10-2018
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2018:229
Zaaknummer
18-640/DH/RO
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de eigen advocaat kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 10 oktober 2018
in de zaak 18-640/DH/RO
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 9 augustus 2018 met kenmerk R 2018/54 edl/dh, door de raad ontvangen op 10 augustus 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Klaagster heeft medio 2015 de rechtbank verzocht de erkenning van haar dochter door de heer R. te vernietigen op grond van een wilsgebrek.
1.2 Bij beschikking van 15 juli 2016 heeft de rechtbank Rotterdam het verzoek van klaagster afgewezen. Aan die beslissing is – mede – ten grondslag gelegd dat als gevolg van het feit dat klaagster geen medewerking verleende aan een DNA-onderzoek, niet is komen vast te staan dat de heer R. de vader niet is.
1.3 Klaagster heeft zich begin oktober 2016 tot verweerder gewend met het verzoek haar bij te staan in het hoger beroep tegen deze beschikking van de rechtbank Rotterdam.
1.4 Op 10 oktober 2016 heeft een bespreking tussen klaagster en verweerder plaatsgevonden, waarna verweerder namens klaagster een beroepschrift heeft ingediend.
1.5 Het gerechtshof heeft een zitting gepland op 10 augustus 2017, welke zitting op verzoek van de bijzonder curator van klaagsters dochter is verplaatst naar 5 oktober 2017.
1.6 Bij brief aan het gerechtshof van 3 oktober 2017 heeft klaagster het gerechtshof bericht dat verweerder niet langer gemachtigd was voor haar op te treden. Zij heeft verder verzocht om de zaak van de rol te halen en om de medische verklaring aan haar te retourneren.
1.7 Verweerder is ter zitting van 5 oktober 2017 verschenen zonder klaagster.
1.8 Bij beschikking van 18 november 2017 heeft het gerechtshof een DNA-onderzoek gelast.
1.9 Klaagster heeft haar medewerking aan een DNA-onderzoek geweigerd.
1.10 Het gerechtshof heeft bij beschikking van 29 november 2017 de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en klaagster in de proceskosten veroordeeld. Aan deze beslissing heeft het gerechtshof ten grondslag gelegd dat klaagster niet aan de op haar rustende bewijslast heeft voldaan door niet mee te werken aan het DNA-onderzoek.
1.11 Bij brief van 12 december 2017 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
a) De klacht houdt, samengevat en zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij de procedure bij het gerechtshof heeft voortgezet ondanks het feit dat klaagster eerder had aangegeven deze te willen beëindigen, waarbij hij met zijn standpunten slechts de belangen van de wederpartij in plaats van die van klaagster heeft willen behartigen.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd, op welk verweer hierna zal worden ingegaan.
4 BEOORDELING
4.1 Op basis van de zich in het dossier bevindende stukken kan de voorzitter niet vaststellen dat verweerder wist of moest weten dat klaagster de procedure wilde beëindigen. Wel blijkt daaruit dat verweerder in de aanloop naar de zitting op diverse wijzen getracht heeft contact met klaagster op te nemen. Nu bovendien niet afdoende is gebleken dat klaagster haar brief van 3 oktober 2017 aan het gerechtshof ook in kopie aan verweerder heeft gezonden, is de voorzitter van oordeel dat verweerder met het ter zitting verschijnen bij het gerechtshof niet klachtwaardig heeft gehandeld.
4.2 Voorts kan de voorzitter op basis van de zich in het dossier bevindende stukken niet vaststellen dat verweerder in de procedure bij het gerechtshof (enkel) getracht heeft de belangen van de wederpartij te behartigen. Integendeel, uit de door verweerder overgelegde stukken blijkt dat hij klaagster juist herhaaldelijk heeft getracht te waarschuwen voor de gevolgen van het niet meewerken aan een DNA-test.
4.3 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M.C. van der Sanden als griffier op 10 oktober 2018.