Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-08-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2017:152

Zaaknummer

17-488/DH/RO

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen voormalig deken deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 21 augustus 2017

in de zaak 17-488/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster sub 1

en 

klager sub 2

tegen:

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 26 juni 2017 met kenmerk R 2017/48 edl/dh, door de raad ontvangen op 27 juni 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klagers zijn in het verleden bijgestaan door mr. X.

1.2 Klagers zijn c.q. waren betrokken bij een zaak tegen de gemeente S en bij een familierechtzaak bij de rechtbank D.

1.3 Verweerder was tot 1 april 2017 deken in het arrondissement waar mr. X werkzaam was. Hij heeft in die hoedanigheid een klacht c.q. klachten van klagers tegen mr. X onderzocht.

1.4 In verband met een schorsing heeft mr. X klagers op enig moment doorverwezen naar mr. G. 

1.5 Verweerder heeft dekenbezwaren tegen mr. X ingediend bij de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch. Eén van die dekenbezwaren had betrekking op een klacht van klagers. Bij beslissing van 17 oktober 2016 heeft genoemde raad de dekenbezwaren gegrond verklaard en aan mr. X de maatregel van schrapping van het tableau opgelegd. Mr. X heeft tegen die beslissing hoger beroep ingesteld.

1.6 Op enig moment heeft verweerder een verzoek tot schorsing ex artikel 60b Advocatenwet jegens mr. X ingediend. Dit verzoek is behandeld ter zitting van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch van 12 december 2016. Bij beslissing van 19 december 2016 is mr. X met onmiddellijke ingang geschorst als advocaat. Mr. X heeft appel ingesteld tegen die beslissing.

1.7 Mr. Y is aangesteld als vervangend advocaat van mr. X. Op 22 december 2016 heeft de dossieroverdracht plaatsgevonden.

1.8 Verweerder heeft mr. X, met een cc aan mr. G, bij e-mail van 25 januari 2017 als volgt bericht:

“Geachte [mr. X],

Nog steeds is de zoektocht naar de dossiers van [klager sub 2] en [klaagster sub 1] zonder resultaat gebleven. Uw stelling dat deze zich bij [mr. G] bevinden, wordt door deze ontkend. Betrokkenen hebben groot belang om in het bezit te komen van hun dossiers. Ik draag u op, wanneer de dossiers niet in uw bezit zijn, deze op te (doen) halen bij [mr. G] en mij uiterlijk vrijdag 27 januari a.s. om 12.00 uur via een reply-mail te berichten omtrent het resultaat.

Hoogachtend,

[verweerder]”

1.9 De mondelinge behandeling van het door mr. X ingestelde hoger beroep tegen de dekenbezwaren heeft plaatsgevonden ter zitting van het Hof van Discipline van 30 januari 2017. Bij die zitting waren klagers als toehoorders aanwezig. Ook verweerder was bij die zitting aanwezig.

1.10 Bij brief van 3 februari 2017, aangevuld bij brief van 3 maart 2017, hebben klagers bij het Hof van Discipline een klacht ingediend over verweerder.

1.11 Bij beslissing van 17 februari 2017 heeft de plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline de klacht op grond van artikel 46c lid 5 Advocatenwet voor onderzoek verwezen naar de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam.

1.12 Bij beslissing van 6 maart 2017 heeft het Hof van Discipline de beslissing van de raad van discipline van 17 oktober 2016 bekrachtigd en aan mr. X de maatregel van schrapping van het tableau opgelegd.

1.13 Bij brief van 10 maart 2017 heeft verweerder klagers bericht dat afgifte van de dossiers onmogelijk bleek en dat hij mr. X en mr. G had opgeroepen om tijdens een persoonlijk gesprek helderheid te verschaffen over de vindplaats van de dossiers.

1.14 Bij brief van 20 maart 2017 heeft verweerder klagers bericht dat het gewenste resultaat niet was bereikt.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet omdat hij tekort is geschoten in zijn werkzaamheden als deken. In het bijzonder verwijten klagers verweerder dat:

a) hij al jaren op de hoogte was van het disfunctioneren van mr. X en niet eerder heeft gemeld dat mr. X niet beschikte over een beroepsaansprakelijkheidsverzekering, terwijl hierover wel twijfels bestonden;

b) hij heeft toegelaten dat mr. Y optrad als vervanger van mr. X, terwijl mr. Y medebestuurder was van de Stichting Derdengelden van mr. X;

c) hij niet heeft gemeld welke weg klagers dienden te bewandelen om hun dossiers te ontvangen van mr. X en hij bovendien niet meewerkte aan het opsporen en overhandigen van dossiers aan klagers;

d) hij niet aan het Hof van Discipline heeft gemeld dat mr. X zonder medeweten van klagers een financiële transactie of verrekening met de gemeente S heeft verricht en in die procedure geen verweer heeft gevoerd;

e) hij niets in het werk heeft gesteld om de “kemphanen” mr. X en mr. G aan tafel te krijgen en daarbij geen hoor en wederhoor heeft toegepast.

3 VERWEER

3.1 Verweerder heeft teweeggebracht dat mr. X werd geschorst ex artikel 60b Advocatenwet en werd geschrapt van het tableau, en heeft daarmee effectief toezicht gehouden. Daarnaast heeft hij de nodige inspanningen verricht om de dossiers van klagers in zijn bezit te krijgen. Door een volledig gebrek aan medewerking door mr. X is dat laatste niet gelukt. Van klachtwaardig handelen van verweerder is echter geen sprake. Men kan niet stellen dat verweerder door zijn handelen het vertrouwen in de advocatuur heeft beschaamd. Het tegenovergestelde is het geval.

Klachtonderdeel a

3.2 In zijn beslissing van 6 maart 2017 heeft het Hof van Discipline als vaststaand feit aangenomen dat mr. X altijd heeft gesteld dat hij voor beroepsaansprakelijkheid was verzekerd, terwijl hij nadien heeft moeten erkennen geen beroepsaansprakelijkheidsverzekering te hebben wegens het onbetaald laten van de premie. Verweerder heeft wel degelijk zijn verantwoordelijkheid genomen door dekenbezwaren jegens mr. X in te dienen, waarbij verweerder niet kan worden tegengeworpen dat mr. X zowel de deken als de tuchtrechter op het verkeerde been heeft gezet door de waarheid omtrent de beroepsaansprakelijkheidsverzekering lange tijd te verhullen. Het niet hebben van een beroepsaansprakelijkheidsverzekering is door verweerder – mede – ten grondslag gelegd aan een bezwaar dat verweerder bij de tuchtrechter aanhangig heeft gemaakt. Verweerder zou niet weten wat hij in het kader van het toezicht meer of anders had kunnen doen.

Klachtonderdeel b

3.3 Het klopt dat verweerder mr. Y heeft gevraagd om na de schorsing respectievelijk schrapping van mr. X diens praktijk waar te nemen respectievelijk over te nemen. Verweerder heeft geen enkele aanleiding (gehad) te twijfelen aan de integriteit van mr. Y. Het feit dat hij mr. X kent en met hem deel uitmaakt van het bestuur van de Stichting Derdengelden van mr. X doet daaraan niet af. Overigens hebben klagers bij dit klachtonderdeel geen persoonlijk belang en zijn zij daarom niet-ontvankelijk in hun klacht.

Klachtonderdeel c

3.4 Gedoeld wordt kennelijk op de zitting van het Hof van Discipline op 30 januari 2017, alwaar klagers als toehoorders waren verschenen. Verweerder heeft daar inderdaad melding gemaakt van het feit dat, ondanks vele pogingen, het hem en anderen niet gelukt was om bepaalde dossiers in relatie tot klagers in het bezit te krijgen. Mr. X gaf nooit thuis en een tweetal dossiers van klagers bleken niet op de lijst te staan van overgedragen zaken aan mr. Y en evenmin traceerbaar op het kantoor van mr. X, dat verweerder – met de echtgenote van mr. X – heeft bezocht. Mr. X is daarna herhaaldelijk aangeschreven tot afgifte van de dossiers, maar zonder resultaat. Meer dan verweerder als deken – bemiddelend – heeft gedaan, kon en kan hij niet doen. Hij betwist derhalve dat hij het Hof van Discipline onjuist of onvolledig heeft ingelicht en dat hij klagers (onbewust) de teruggave onthoudt van dossiers, als verweerder al – in zijn hoedanigheid van deken – tot teruggave gehouden zou zijn, quod non.

Klachtonderdeel d

3.5 Verweerder weet niet wat met dit klachtonderdeel wordt bedoeld. Hem is inhoudelijk niets bekend over een financiële transactie of verrekening van de gemeente S en dat in die zaak geen verweer is gevoerd. Dit klachtonderdeel is onvoldoende onderbouwd. Bovendien hebben klagers geen persoonlijk belang bij dit klachtonderdeel, zodat zij daarin niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.

Klachtonderdeel e

3.6 Verweerder heeft getracht om mr. X en mr. G samen aan tafel te krijgen. Beide ex-advocaten houden vol dat de desbetreffende dossiers bij de ander zijn. Verweerder kan niet verifiëren wie de waarheid spreekt. Overigens ontberen klagers ook bij dit klachtonderdeel persoonlijk belang, hetgeen dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid.

4 BEOORDELING

4.1 Het in artikel 46 en verder van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht ziet op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, zoals in dit geval als (voormalig) deken van een lokale Orde van Advocaten, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met wat een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De voorzitter zal de klacht aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Klachtonderdeel a

4.2 In dit klachtonderdeel verwijten klagers verweerder dat hij al jaren op de hoogte was van het disfunctioneren van mr. X en niet eerder heeft gemeld dat mr. X niet beschikte over een beroepsaansprakelijkheidsverzekering, terwijl hierover wel twijfels bestonden.

4.3 Verweerder heeft dit verwijt gemotiveerd betwist. Hij heeft aangevoerd dat mr. X zowel verweerder als de tuchtrechter – zoals tevens blijkt uit de beslissing van het Hof van Discipline van 6 maart 2017 – op het verkeerde been heeft gezet door te stellen dat hij voor beroepsaansprakelijkheid was verzekerd. Naar het oordeel van de voorzitter blijkt op geen enkele wijze uit de stukken dat verweerder beter wist of had moeten weten. Uit de stukken blijkt verder juist wel dat verweerder actief toezicht heeft gehouden op mr. X door diverse dekenbezwaren en een verzoek tot schorsing ex artikel 60b Advocatenwet jegens hem in te dienen.

4.4 Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b

4.5 Dit klachtonderdeel betreft het verwijt dat verweerder heeft toegelaten dat mr. Y optrad als vervanger van mr. X, terwijl mr. Y medebestuurder was van de Stichting Derdengelden van mr. X.

4.6 De voorzitter overweegt als volgt.

4.7 Het klachtrecht is niet in het leven geroepen voor een ieder, doch slechts voor degene die door een handelen of nalaten van een advocaat rechtstreeks in zijn belang getroffen is of kan worden. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke toetsing is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken.

4.8 De vraag of verweerder terecht heeft toegestaan dat mr. Y optrad als vervanger van mr. X is in beginsel een zaak van algemeen belang. Hetgeen klagers in dit geval hebben aangevoerd vult geen specifieke, klagers betreffende, omstandigheden in die nopen tot de conclusie dat klagers een eigen, rechtstreeks belang hebben bij dit klachtonderdeel. Er was voor hen in zoverre dan ook geen tuchtrechtelijke ingang.

4.9 Dit klachtonderdeel is kennelijk niet-ontvankelijk.

Klachtonderdelen c en e

4.10 Deze klachtonderdelen komen er – kort gezegd – op neer dat klagers verweerder verwijten dat hij zich in onvoldoende mate heeft ingespannen om de dossiers van klagers van mr. X, dan wel van mr. G te verkrijgen.

4.11 Verweerder heeft ook deze klachtonderdelen gemotiveerd betwist. Hij heeft wel degelijk getracht om bepaalde dossiers in relatie tot klagers in zijn bezit te krijgen. Ook heeft verweerder getracht om mr. X en mr. G samen aan tafel te krijgen. Dat dit niet is gelukt, is te wijten aan mr. X en mr. G.

4.12 Naar het oordeel van de voorzitter is niet komen vast te staan dat verweerder enig verwijt kan worden gemaakt van het feit dat hij de dossiers van klagers niet in zijn bezit heeft gekregen. Uit het dossier blijkt dat hij daartoe verschillende pogingen heeft ondernomen, onder meer door mr. X en mr. G aan te schrijven en het kantoor van mr. X te bezoeken. Verweerder is hiermee voldoende voortvarend bezig geweest om de kwestie opgelost te krijgen en geenszins is gebleken dat verweerder zich zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. Deze klachtonderdelen zijn daarom kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel d

4.13 In dit klachtonderdeel verwijten klagers verweerder dat hij niet aan het Hof van Discipline heeft gemeld dat mr. X zonder medeweten van klagers een financiële transactie of verrekening met de gemeente S heeft verricht en in die procedure geen verweer heeft gevoerd.

4.14 Met verweerder is de voorzitter van oordeel dat klagers dit klachtonderdeel onvoldoende hebben onderbouwd. Reeds om die reden is het klachtonderdeel kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

- het klachtonderdeel b met toepassing van artikel 46j lid 1 aanhef en onder b Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk;

- de klachtonderdelen a, c, d en e met toepassing van artikel 46j lid 1 aanhef en onder c Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 21 augustus 2017.

 

Deze beslissing is in afschrift op 21 augustus 2017 verzonden.