Rechtspraak
Uitspraakdatum
08-10-2018
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2018:201
Zaaknummer
18-412/A/A
Inhoudsindicatie
Klacht over advocaat wederpartij. Gelet op het verweer van verweerder kan niet worden vastgesteld dat verweerder zich heeft uitgelaten op de wijze zoals door klager geschetst. Voor zover verweerder tegen klager zou hebben gezegd dat hij moest “oprotten” geldt dat, hoewel verweerder zich beter in meer zakelijke bewoordingen had kunnen uitlaten, verweerder hiermee – gelet op de door verweerder genoemde context – naar het oordeel van de raad niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Ook het aankondigen van een strafrechtelijke aangifte is niet zonder meer tuchtrechtelijk verwijtbaar. Dat verweerder de aangifte als pressiemiddel heeft gebruikt is gesteld noch gebleken. Dat verweerder klager schade wenst toe te brengen wordt betwist en is de raad overigens ook niet gebleken. Klacht ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 8 oktober 2018
in de zaak 18-412/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 15 september 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 17 mei 2018 met kenmerk 4017-94738, door de raad ontvangen op 18 mei 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 31 augustus 2018 in aanwezigheid van verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van:
- de onder 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 11 van de bij die brief gevoegde inventarislijst.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Klager en zijn partner kampen met huwelijkse problemen. In de ochtend van 15 september 2017 heeft klager ontdekt dat zijn partner die dag een bezoek ging brengen aan het kantoor van verweerder. Daarop is klager tegelijk met zijn partner naar het kantoor van verweerder gegaan. De partner van klager is zonder klager het kantoor van verweerder binnen gegaan. Vervolgens is verweerder zijn kantoor uitgelopen en heeft er een woordenwisseling plaatsgehad tussen klager en verweerder.
2.2 Bij brief van 15 september 2017 heeft klager bij de deken een klacht over verweerder ingediend.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat klager zich ernstig bedreigd voelt door verweerder die hem schade wenst toe te brengen.
4 VERWEER
4.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover relevant, zal worden weergegeven.
5 BEOORDELING
5.1 Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
5.2 Klager verwijt verweerder dat hij zich ernstig bedreigd voelt door verweerder die hem schade wenst toe te brengen. Ter toelichting voert klager aan dat er op 15 september 2017 voor het kantoor van verweerder een woordenwisseling heeft plaatsgehad tussen klager en verweerder, waarbij verweerder onder meer tegen klager heeft gezegd: “jij hebt je vrouw geslagen en ik ga jou helemaal kapot maken”, “ik ga jou vermorzelen en sla mij maar joh… kom maar”, “ik ben advocaat en ik kan alles maken en ik ga je slopen en nu oprotten”, “oprotten… anders…”, “ik ga vanmiddag aangifte tegen je doen”. Klager stelt dat hij zich ernstig bedreigd voelt door verweerder. Verweerder kan klager met zijn kennis enorme schade toebrengen, zowel financieel als relationeel, aldus steeds klager.
5.3 Verweerder betwist de juistheid en volledigheid van de woordenwisseling zoals die door klager is weergegeven. Daarbij dienen de aantijgingen te worden geplaatst in een breder perspectief, te weten de gebeurtenissen tussen klager en zijn partner, en de informatie die de partner en derden aan verweerder hebben verstrekt over klager. Ter zitting heeft verweerder nog het volgende aangevoerd. Klager was erachter gekomen dat de vrouw een afspraak had met verweerder en was de vrouw naar het kantoor van verweerder gevolgd. De vrouw was bang voor klager. De vrouw had verweerder verteld dat klager haar had geslagen. Verweerder is naar buiten gelopen en heeft klager gevraagd waarom hij zijn vrouw had geslagen. Ook heeft verweerder aan klager gevraagd of hij weg wilde gaan. Mogelijk is toen ook door verweerder gezegd dat klager moest oprotten. Daarbij heeft verweerder gezegd dat hij aangifte tegen klager zou doen, hetgeen verweerder later die middag ook heeft gedaan. Verweerder betwist dat hij klager schade wil of heeft willen toebrengen. Daarbij geldt dat hij zich in september/oktober 2017 heeft teruggetrokken als advocaat van de partner van klager, aldus steeds verweerder.
5.4 De raad overweegt als volgt. Gelet op het verweer van verweerder kan niet worden vastgesteld dat verweerder zich heeft uitgelaten op de wijze zoals door klager geschetst. Voor zover verweerder tegen klager zou hebben gezegd dat hij moest “oprotten” geldt dat, hoewel verweerder zich beter in meer zakelijke bewoordingen had kunnen uitlaten, verweerder hiermee – gelet op de door verweerder genoemde context – naar het oordeel van de raad niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Ook het aankondigen van een strafrechtelijke aangifte is niet zonder meer tuchtrechtelijk verwijtbaar. Dat verweerder de aangifte als pressiemiddel heeft gebruikt is gesteld noch gebleken. Dat verweerder klager schade wenst toe te brengen wordt betwist en is de raad overigens ook niet gebleken. De klacht is ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. D.H. Steenmetser, voorzitter, mrs. M. Middeldorp en B.J. Sol, leden, bijgestaan door mr. P.J. Verdam als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2018.
Griffier Voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 8 oktober 2018 verzonden.