Rechtspraak
Uitspraakdatum
06-08-2018
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2018:223
Zaaknummer
18-388
Inhoudsindicatie
Klacht over advocatenkantoor deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond.
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline
in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 6 augustus 2018
in de zaak 18-388
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen
verweerster
De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland van 22 mei 2018 met kenmerk K 17/129, door de raad ontvangen op 22 mei 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 In de nacht van 14 op 15 augustus 2011 heeft er een gasexplosie plaatsgevonden in de woning van klaagster. Op 29 december 2013 heeft klaagster Liander N.V. (hierna: Liander) aansprakelijk gesteld voor de schade die zij door de explosie stelt te hebben geleden. Liander heeft de vordering van klaagster gemotiveerd betwist. Klaagster heeft Liander daarop op 26 september 2014 gedagvaard voor de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem (hierna: de rechtbank), en een verklaring voor recht gevorderd dat Liander aansprakelijk is voor de door klaagster geleden schade.
1.2 Een aantal advocaten van verweerster, een advocatenkantoor, waaronder mr. D, heeft Liander (en haar aansprakelijkheidsverzekeraar) vanaf eind september 2014 bijgestaan in het geschil met klaagster.
1.3 De rechtbank heeft de vordering van klaagster bij vonnis van 15 april 2015 afgewezen op grond van verjaring. Tegen dit vonnis heeft klaagster hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het hof). Bij arrest van 23 mei 2017 heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Klaagster heeft geen cassatieberoep ingesteld.
1.4 Bij brief aan de directie van verweerster van 1 juli 2017 heeft klaagster een aantal klachten over mr. D geuit en zowel mr. D als verweerster aansprakelijk gesteld voor alle materiele en immateriële schade. Op 10 juli 2017 heeft klaagster de directie een rappel gestuurd.
1.5 Bij brief van 14 juli 2017 heeft mr. H, bestuurder directeur van verweerster, klaagster onder meer het volgende geschreven:
“Wij hebben kennis genomen van uw brieven d.d. 1 juli en 10 juli jl.
Uw brieven zien op onderwerpen die een lopende zaak betreffen en die onder advocaten is. Wij verzoeken u vriendelijk om de correspondentie daarover via uw advocaat te laten lopen.
(…) Wij en/of [mr. D] herkennen ons niet in de door u beschreven verwijten en wij zien daarom geen reden om over te gaan tot de in uw brief verwoorde verzoeken.
U stelt ons kantoor en [mr. D] ook aansprakelijk in uw brief d.d. 1 juli jl. Ons kantoor of [mr. D] acht zich niet aansprakelijk jegens u.”
1.6 Bij brief van 6 augustus 2017 heeft klaagster de directie van verweerster verzocht haar brieven van 1 en 10 juli 2017 als klacht te beschouwen en de klacht in behandeling te nemen.
1.7 Brij brief van 24 oktober 2017 heeft mr. H klaagster meegedeeld dat de klachten- en geschillenregeling van het kantoor slechts ziet op de behandeling van klachten van opdrachtgevers van het kantoor over de dienstverlening door een advocaat van het kantoor en dat aangezien klaagster geen opdrachtgever van het kantoor is, de klachten- en geschillenregeling niet van toepassing is en de klacht daarom niet in behandeling kan worden genomen.
1.8 Bij brief van 14 oktober 2017, aangevuld bij brieven van 3 en 19 november 2017, heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster. Klaagster heeft eveneens bij de deken een klacht ingediend over mr. D (zaaknummer 18-387).
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) bij monde van mr. D een volstrekt verkeerde voorstelling van zaken is gegeven. In het kader van de gevoerde procedure zijn de standpunten ingenomen dat (i) sprake is van verjaring, (ii) klaagster reeds schadeloos is gesteld en (iii) dat zowel een grondslag voor aansprakelijkheid als causaal verband ontbreken. Voorts is er geen deugdelijk onderzoek ingesteld naar de (oorzaak van en aansprakelijkheid voor de) gasexplosie en de door klaagster opgelopen letselschade als gevolg van een val in de openbare ruimte en is er ten onrechte geen letselschadeprocedure gevoerd. Mr. D heeft de opdracht van Liander misbruikt, klaagster in staat van beschuldiging gesteld, haar in strijd met de waarheid aansprakelijk gesteld en het haar onmogelijk gemaakt letselschade te verhalen;
b) zij de klacht van klaagster niet heeft voorgelegd aan de interne klachtenfunctionaris/klachtencommissie, met bijbehorend onderzoek en een hoorzitting.
3 VERWEER
3.1 Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt. De verwijten die klaagster in klachtonderdeel a) aan verweerster maakt zijn identiek aan de verwijten die zij aan mr. D maakt. Niet valt in te zien wat nu de specifieke verwijten van klaagster zijn ten aanzien van het handelen door verweerster als zodanig (naast de verwijten aan mr. D in persoon). Ten aanzien van klachtonderdeel b) geldt dat verweerster als reactie op de brief van klaagster van 6 augustus 2017 op 24 oktober 2017 aan klaagster heeft toegelicht dat de interne klachtenregeling uitsluitend ziet op de behandeling van klachten van opdrachtgevers en niet op klachten van de wederpartij. Het is niet de taak van verweerster om nader onderzoek te verrichten of een klachtenprocedure te starten.
4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter stelt bij de beoordeling voorop dat het tuchtrecht voor advocaten ziet op klachten over het handelen van een individuele advocaat. Enkel indien het gedrag waarover wordt geklaagd alle leden van een maatschap of alle bestuurders van een naamloze of besloten vennootschap kan worden aangerekend, kan de klacht worden ontvangen als gericht tegen de individuele leden van de maatschap of bestuurders van de naamloze of besloten vennootschap. Dit laatste is wat betreft klachtonderdeel a) niet gebleken. Dit klachtonderdeel ziet immers uitsluitend op verwijten die aan mr. D. in persoon zijn gemaakt. Klaagster is dan ook kennelijk niet-ontvankelijk in klachtonderdeel a).
4.2 Anders ligt het wat betreft klachtonderdeel b). Het verwijt dat klaagster verweerster in dit klachtonderdeel maakt kan wel aan alle bestuurders van verweerster worden aangerekend. Klaagster is dan ook ontvankelijk in klachtonderdeel b). Dit betekent echter niet dat het klachtonderdeel ook gegrond is. Verweerster heeft terecht aangevoerd dat de interne klachtenregeling van een advocatenkantoor van toepassing is via de overeenkomst van opdracht tussen het kantoor en de cliënt. Artikel 6.28 Verordening op de advocatuur (Voda), waarop de klachtenregeling is gebaseerd, is alleen van toepassing op klachten van eigen cliënten, niet op die op de wederpartij. Vast staat dat klaagster geen cliënte is (geweest) van verweerster. De kantoorklachtenregeling is dan ook niet van toepassing op de klacht van klaagster. Dat de klacht van klaagster niet is voorgelegd aan de interne klachtenfunctionaris/klachtencommissie is daarom niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
- klaagster, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk in klachtonderdeel a);
- klachtonderdeel b), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 6 augustus 2018.
griffier voorzitter
Verzonden d.d. 6 augustus 2018