Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

06-08-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2018:222

Zaaknummer

18-387

Inhoudsindicatie

Klacht over advocaat wederpartij kennelijk ongegrond. Verweerder heeft de grenzen van de hem toekomende vrijheid niet overschreden.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 6 augustus 2018

in de zaak 18-387

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

tegen

verweerder

 

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland van 22 mei 2018 met kenmerk K 17/130, door de raad ontvangen op 22 mei 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    In de nacht van 14 op 15 augustus 2011 heeft er een gasexplosie plaatsgevonden in de woning van klaagster. Op 29 december 2013 heeft klaagster Liander N.V. (hierna: Liander) aansprakelijk gesteld voor de schade die zij door de explosie stelt te hebben geleden. Liander heeft de vordering van klaagster gemotiveerd betwist. Klaagster heeft Liander daarop op 26 september 2014 gedagvaard voor de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem (hierna: de rechtbank), en een verklaring voor recht gevorderd dat Liander aansprakelijk is voor de door klaagster geleden schade.

1.2    Verweerder heeft Liander (en de aansprakelijkheidsverzekeraar van Liander) samen met enkele kantoorgenoten vanaf eind september 2014 bijgestaan in het geschil met klaagster.

1.3    Op 10 december 2014 hebben verweerder en een van zijn kantoorgenoten een conclusie van antwoord bij de rechtbank ingediend. Daarin hebben zij zich namens Liander onder meer op het standpunt gesteld dat (i) de vordering van klaagster verjaard is, (ii) klaagster reeds schadeloos is gesteld en (iii) zowel de grondslag voor aansprakelijkheid als causaal verband ontbreken.

1.4    De rechtbank heeft de vordering van klaagster bij vonnis van 15 april 2015 afgewezen op grond van verjaring. Tegen dit vonnis heeft klaagster hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het hof).

1.5    Op 31 mei 2015 hebben verweerder en een van zijn kantoorgenoten een memorie van antwoord bij het hof ingediend. Daarin hebben zij hun eerdere standpunten herhaald. Op 27 maart 2017 heeft er een zitting bij het hof plaatsgevonden. Verweerder en een van zijn andere kantoorgenoten hebben tijdens de zitting het woord gevoerd aan de hand van een pleitnota.

1.6    Bij arrest van 23 mei 2017 heeft het hof het vonnis van de rechtbank van 15 april 2015 bekrachtigd.

1.7    Bij e-mail van 9 juni 2017 heeft verweerder klaagster via haar advocaat verzocht de proceskosten en de nakosten waartoe klaagster door het hof was veroordeeld te voldoen.

1.8    Bij e-mail van 22 juni 2017 heeft de advocaat van klaagster verweerder bericht dat het arrest van het hof hem juridisch onjuist voor komt en dat klaagster zich beraadt op cassatie en verweerder verzocht de executie uit te stellen in afwachting van dat eventuele cassatieberoep.

1.9    Bij e-mail van dezelfde dag heeft verweerder de advocaat van klaagster onder meer geschreven:

“Uit onderstaand bericht leid ik af dat er niet vrijwillig betaald wordt. Dat betekent dat er namens mijn achterban zonder nadere aankondiging tot betekening etc. zal worden overgegaan. Ik zie geen reden om de betekening uit te stellen. (…)

U loopt vooruit op een mogelijke cassatie. Op zijn zachts gezegd verbaast mij dat. Als ik mijzelf boven de zaak plaats zou ik menen dat er een rol voor u is weggelegd om mevrouw deugdelijk te adviseren en haar die tijd, geld en moeite oprecht af te raden. (…)

Een (deugdelijke) cassatieadvocaat zal overigens ook tot de conclusie moeten komen dat een gang naar de Hoge Raad de uitkomst onder de streep niet anders kan maken.”

1.10    Klaagster heeft uiteindelijk geen cassatieberoep ingesteld tegen het arrest van het hof.

1.11    Bij twee afzonderlijke brieven van 1 juli 2017 heeft klaagster een aantal klachten over verweerder geuit en zowel verweerder als zijn kantoor aansprakelijk gesteld voor alle materiele en immateriële schade die zij stelt te hebben geleden. Bij brief van 10 juli 2017 heeft klaagster de directie van het kantoor van verweerder een rappel gestuurd.

1.12    Bij brief van 14 juli 2017 heeft mr. H, bestuurder directeur van het kantoor van verweerder, klaagster onder meer het volgende geschreven:

“Wij hebben kennis genomen van uw brieven d.d. 1 juli en 10 juli jl.

Uw brieven zien op onderwerpen die een lopende zaak betreffen en die onder advocaten is. Wij verzoeken u vriendelijk om de correspondentie daarover via uw advocaat te laten lopen.

(…) Wij en/of [verweerder] herkennen ons niet in de door u beschreven verwijten en wij zien daarom geen reden om over te gaan tot de in uw brief verwoorde verzoeken.

U stelt ons kantoor en [verweerder] ook aansprakelijk in uw brief d.d. 1 juli jl. Ons kantoor of [verweerder] acht zich niet aansprakelijk jegens u.”

1.13    Bij brief van 6 augustus 2017 heeft klaagster de directie van het kantoor van verweerder verzocht haar brieven van 1 en 10 juli 2017 als klacht te beschouwen en de klacht in behandeling te nemen.

1.14    Brij brief van 24 oktober 2017 heeft mr. H klaagster meegedeeld dat de klachten- en geschillenregeling van het kantoor slechts ziet op de behandeling van klachten van opdrachtgevers van het kantoor over de dienstverlening door een advocaat van het kantoor en dat aangezien klaagster geen opdrachtgever van het kantoor is, de klachten- en geschillenregeling niet van toepassing is en de klacht daarom niet in behandeling kan worden genomen.

1.15    Bij brief van 14 oktober 2017, aangevuld bij brieven van 3 en 19 november 2017 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder. Klaagster heeft tevens een klacht ingediend over het kantoor van verweerder (zaaknummer 18-388).

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    hij namens Liander het standpunt heeft ingenomen dat (i) sprake is van verjaring, (ii) klaagster reeds schadeloos is gesteld en (iii) dat zowel een grondslag voor aansprakelijkheid als causaal verband ontbreken;

b)    er geen deugdelijk onderzoek is ingesteld naar de (oorzaak van en aansprakelijkheid voor de) gasexplosie en de door klaagster opgelopen letselschade als gevolg van een val in de openbare ruimte;

c)    er ten onrechte geen letselschadeprocedure is gevoerd;

d)    het kantoor van verweerder de klacht niet heeft voorgelegd aan de interne klachtenfunctionaris/klachtencommissie, met bijbehorend onderzoek en een hoorzitting;

e)    hij de opdracht van Liander heeft misbruikt, klaagster in staat van beschuldiging heeft gesteld, haar in strijd met de waarheid aansprakelijk heeft gesteld en het haar onmogelijk heeft gemaakt letselschade te verhalen.

 

3    VERWEER

3.1    Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt. Verweerder heeft de belangen van zijn cliënten op juiste, normale en redelijke wijze behartigd. Verweerder heeft namens zijn cliënten verweer gevoerd in een procedure op een wijze die hij goed en juist (en in het belang van zijn cliënten) acht. Verweerder heeft zich niet grievend (laat staan onnodig grievend) uitgelaten en heeft zich niet onbetamelijk gedragen. Evenmin heeft verweerder stellingen ingenomen die niet waar zijn of waarvan hij de onwaarheid had behoren te weten. Het is of was niet de taak van verweerder als advocaat van Liander om (nader) onderzoek in te laten stellen naar de oorzaak van de gasexplosie. Evenmin is of was het de taak of verantwoordelijkheid van verweerder (als advocaat van Liander) om zorg te dragen voor de vaststelling van de vermeende schade van klaagster. Namens (en in het belang van) Liander heeft verweerder in de procedure onder andere het verweer gevoerd dat klaagster uit andere hoofde al een schadevergoeding heeft ontvangen en betwist dat er nog aanvullende schade te vorderen valt van Liander. De perceptie van klaagster hierover is mogelijk anders. Hoe dan ook: over de vraag of Liander schadevergoedingsplichtig is jegens klaagster heeft de rechter reeds (in het nadeel van klaagster) onherroepelijk geoordeeld, nadat de door haar advocaat en de door verweerder aangevoerde stellingen zijn gewogen.

 

4    BEOORDELING

4.1    De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van verweerder als advocaat van een wederpartij. Uitgangspunt is dat die advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel.

Ad klachtonderdelen a), b), c) en e)

4.2    Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling en zien op de wijze waarop verweerder Liander heeft bijgestaan in de procedure tegen klaagster.

4.3    Klaagster verwijt verweerder allereerst dat hij bepaalde juridisch inhoudelijke argumenten heeft aangevoerd in de procedure tegen klaagster. De voorzitter overweegt dat het aanvoeren van argumenten juist de taak van een advocaat als belangenbehartiger is. Klaagster werd in de procedure tegen Liander bijgestaan door een eigen advocaat die haar belangen heeft behartigd. Via hem had klaagster de gelegenheid om de argumenten van verweerder te ontkrachten en te weerleggen. Het was vervolgens aan de rechter om hierover te oordelen, hetgeen ook (in twee instanties) is gebeurd. Dat verweerder standpunten heeft ingenomen die kennelijk onjuist waren en/of feiten heeft geponeerd waarvan hij wist of redelijkerwijs had moeten weten dat die onjuist waren, heeft klaagster onvoldoende onderbouwd en is ook niet gebleken. Integendeel, zowel de rechtbank als het hof hebben het standpunt van verweerder dat de vordering van klaagster verjaard was gevolgd. Verweerder heeft zich in zijn processtukken voorts niet grievend, laat staan onnodig grievend over klaagster uitgelaten. Verweerder heeft de standpunten van Liander in de verschillende processtukken op een zakelijke wijze weergegeven. In zijn e-mail aan de advocaat van klaagster van 22 juni 2017 (zie hiervoor, 1.9) heeft verweerder zich evenmin onnodig grievend (over klaagster) uitgelaten. Ook is niet gebleken dat verweerder de belangen van klaagster onnodig of onevenredig heeft geschaad zonder redelijk doel.

4.4    Dat er geen (deugdelijk) onderzoek zou zijn ingesteld naar de oorzaak van de gasexplosie en er geen letselschadeprocedure zou zijn gevoerd, valt verweerder niet tuchtrechtelijk te verwijten. Verweerder heeft terecht aangevoerd dat het niet op zijn weg lag als advocaat van Liander om (nader) onderzoek te laten doen naar de oorzaak van de gasexplosie en evenmin om zorg te dragen voor de vaststelling van de vermeende schade van klaagster. Klaagster heeft ook niet toegelicht waarom verweerder een en ander verweten zou kunnen worden.

4.5    Klaagster heeft tot slot onvoldoende concreet onderbouwd dat verweerder de opdracht van Liander zou hebben misbruikt, haar in staat van beschuldiging zou hebben gesteld, haar in strijd met de waarheid aansprakelijk zou hebben gesteld en het haar onmogelijk zou hebben gemaakt letselschade te verhalen. Ook het klachtdossier biedt hiervoor geen aanknopingspunten.

4.6    De conclusie van het voorgaande is dat klachtonderdelen a), b) c) en e) kennelijk ongegrond zijn. 

Ad klachtonderdeel d)

4.7    De voorzitter overweegt ten aanzien van klachtonderdeel d) dat, daargelaten de vraag of verweerder hiervan persoonlijk een tuchtrechtelijk verwijt zou kunnen worden gemaakt, de interne klachtenregeling van een advocatenkantoor van toepassing is via de overeenkomst van opdracht tussen het kantoor en de cliënt. Artikel 6.28 Verordening op de advocatuur (Voda), waarop de klachtenregeling is gebaseerd, is alleen van toepassing op klachten van eigen cliënten, niet op die op de wederpartij. Vast staat dat klaagster geen cliënt is (geweest) van het kantoor van verweerder. De kantoorklachtenregeling is dan ook niet van toepassing op de klacht van klaagster. Dat de klacht van klaagster niet is voorgelegd aan de interne klachtenfunctionaris/klachtencommissie van het kantoor is daarom niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Klachtonderdeel d) is eveneens kennelijk ongegrond.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 6 augustus 2018.

 

griffier                               voorzitter

 

Verzonden d.d. 6 augustus 2018