Rechtspraak
Uitspraakdatum
05-10-2018
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2018:189
Zaaknummer
180199
Inhoudsindicatie
Verzoek tot aanwijzing advocaat. Art. 13 Advocatenwet. Het verzoek van klager is een variatie op eerder voorgelegde verzoeken, waarin door het hof afwijzend is beslist. Het voorliggende verzoek aan de deken en beklag bij het hof bevat geen onderbouwing waaruit volgt dat deze keer wel sprake is van een procedure die een redelijke kans van slagen zou kunnen hebben. Beklag ongegrond.
Uitspraak
BESLISSING
van 5 oktober 2018
in de zaak 180199
naar aanleiding van het beklag van:
klager
tegen:
de deken
1 HET VERZOEK ALS BEDOELD IN ART. 13 LID 1 ADVOCATENWET
Klager heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat zoals bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. Per brief van 7 juni 2018 heeft de deken dit verzoek afgewezen. In een klaagschrift gedateerd 17 juli 2018 heeft klager zich beklaagd over het feit dat de deken zijn verzoek heeft afgewezen.
2 HET GEDING BIJ HET HOF
2.1 Het klaagschrift is op 17 juli 2018 per e-mail ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- het schrijven van de deken van 3 augustus 2018, ontvangen ter griffie van het hof op 6 augustus 2018.
2.3 De zaak is door het hof in raadkamer behandeld op 3 september 2018.
3 FEITEN
3.1 Bij brieven van 30 augustus en 8 september 2017 heeft de deken eerdere verzoeken van klager om een advocaat aan te wijzen voor het voeren van een (kort geding) procedure tegen (het bestuur van) [woningbouwvereniging] voor het opheffen van het beslag op zijn uitkering, afgewezen omdat naar zijn oordeel deze procedure geen redelijke kans van slagen had. Over deze afwijzing is beklag gedaan bij het hof, dat het beklag bij beslissing van 8 december 2017 (zaaknummer 170275) ongegrond heeft verklaard.
3.2 Op 19 december 2017 heeft de deken opnieuw een verzoek van klager ontvangen, strekkend tot aanwijzing van een advocaat, omdat klager de voorgenomen (bodem)procedure in een andere hoedanigheid (namelijk in hoedanigheid van voormalig gebruiker) wil starten. De deken heeft dit verzoek op 22 december 2017 afgewezen omdat de gronden die ten grondslag hebben gelegen aan zijn eerdere beslissingen van 30 augustus en 8 september 2017 onverkort gelden voor het onderhavige verzoek. Over deze beslissingen heeft klager zich beklaagd bij het hof. Het hof heeft bij beslissing van 14 mei 2018 (zaaknummer 180028) het beklag ongegrond verklaard. Het hof heeft, samengevat, overwogen dat het verzoek van klager betrekking heeft op dezelfde kwestie als het verzoek dat is uitgemond in de beslissing van het hof van 8 december 2017. Het hof zag geen reden om het beklag tegen dit herhaald verzoek van klagers anders te beoordelen dan het beklag in de zaak met nummer 170275, zoal een dergelijk herhaald verzoek al niet moet afstuiten op het ne-bis-in-idem-beginsel. Dat klager in een andere hoedanigheid stelt een procedure te starten leidt niet tot een ander oordeel, aldus het hof.
3.3 Op 25 augustus 2018 heeft klager de deken wederom verzocht om aanwijzing van een advocaat, dit maal om een procedure te voeren tegen [woningstichting] met als doel het opheffen van het beslag op klagers uitkering en de terugvordering van de ingehouden (vakantie)gelden. De deken heeft dit verzoek op 7 juni 2018 afgewezen, omdat de gronden die ten grondslag hebben gelegen aan zijn eerdere beslissingen van 30 augustus, 8 september en 22 december 2017 onverkort gelden voor het onderhavige verzoek.
4 BEOORDELING
4.1 In zijn beklagschrift stelt klager dat hij, in tegenstelling tot zijn eerdere verzoeken die hebben geleid tot de beslissing van het hof in de zaken 170275 en 180028, nu een (bodem)procedure tegen een andere (hoedanigheid) van procespartij [woningstichting], namelijk tegen [stichting] wil voeren voor het opheffen van beslag op zijn uitkering en terugvordering van ingehouden (vakantie)gelden. In zijn eerdere verzoeken had hij gesteld een kort geding procedure te willen starten tegen (het bestuur van) [woningbouwvereniging]. Voor het overige verwijst klager naar de gronden uit zijn beklagschrift in de procedure bij het hof met zaaknummer 170225.
4.2 Artikel 13 lid 2 Advocatenwet bepaalt dat de deken een verzoek tot aanwijzing van een advocaat alleen wegens gegronde redenen kan afwijzen.
4.3 Het hof is van oordeel dat dergelijke gronden hier aanwezig zijn. Het nu aan de orde zijnde aanwijzingsverzoek van klager betreft een variatie op hetzelfde thema waarover een en andermaal al is beslist door het hof (op 8 december 2017, zaaknummer 170275, en op 14 mei 2018, zaaknummer 180028). De door klager aangevoerde nieuwe variatie behelst geen onderbouwing waarom dit keer wel sprake zou kunnen zijn van een procedure die een redelijke kans van slagen zou kunnen hebben, en het lag op zijn weg deze onderbouwing te geven. Het hof zal het beklag van klager tegen de beslissing van de deken daarom ongegrond verklaren.
4.4 Het hof constateert dat klager nu drie keer, na een afwijzende beslissing van de deken, over dezelfde kwestie een beklagschrift heeft ingediend. Klager moet er ernstig rekening mee houden dat een volgend beklag wegens misbruik van recht niet in behandeling wordt genomen.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van de Deken van 7 juni 2018 ongegrond.
Aldus gewezen op 3 september 2018 door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. J. Italianer en M.P.C.J. van Bavel, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier.
griffier voorzitter
De beslissing is op 5 oktober 2018 in het openbaar uitgesproken en op 5 oktober 2018 verzonden.