Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

29-10-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2018:149

Zaaknummer

17-1012/DB/ZWB

Inhoudsindicatie

Advocaat is met toestemming namens zijn cliënt een overeenkomst met een incassobureau aangegaan. De advocaat heeft zijn cliënt onvoldoende geïnformeerd over de daaraan verbonden langdurige gevolgen, waaronder de provisie en een boeteclausule van 15%, wat de advocaat tuchtrechtelijk valt te verwijten.

Inhoudsindicatie

Ook in geval van een toevoeging worden de kosten van deurwaarder en incassobureau bij de van de wederpartij ontvangen bedragen in rekening gebracht. Van vergoeding door de staat is pas sprake indien er van de wederpartij geen bedragen worden ontvangen. Dat dit betekent dat de cliënt in eerste instantie daardoor lagere bedragen ontvangt is inherent aan het incassosysteem.

Inhoudsindicatie

Geen maatregel omdat, hoewel van de advocaat verwacht had mogen worden dat hij zijn cliënt duidelijker over de gevolgen van de overeenkomst had geïnformeerd, daar tegenover staat dat de advocaat zich onverplicht en zonder dat daar enige betaling tegenover staat, heeft ingespannen voor de incasso van de vordering van zijn cliënt en aldus meer nazorg heeft betracht dan van hem verwacht had hoeven worden en hij zichzelf bovendien tot in lengte van jaren aan de incasso-overeenkomst heeft verbonden, met alle daarbij behorende werkzaamheden, waar evenmin betaling tegenover staat

Inhoudsindicatie

Klacht (gedeeltelijk) gegrond, geen maatregel.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van  29 oktober 2018

in de zaak 17-1012/DB/ZWB

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

tegen:

 

 

verweerder

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief van 17 mei 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant een klacht ingediend over verweerder.

1.2      Bij brief aan de raad van 11 december 2017 met kenmerk K17-067 , door de raad ontvangen op 12 december 2017, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 26 februari 2018 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. De raad heeft bij tussenbeslissing van 26 maart 2018 de klacht ambtshalve aangevuld met een derde klachtonderdeel. Verweerder heeft bij brief dd. 18 april 2018 gereageerd op de beslissing van de raad, waarop klager bij brief dd. 14 mei 2018 heeft gereageerd.  Op 10 september 2018 heeft een mondelinge behandeling van het ambtshalve aangevulde klachtonderdeel plaatsgevonden in aanwezigheid van klager en verweerder.

1.4      De raad heeft kennis genomen van:

-       de brief van de deken van 11 december 2017, met bijlagen;

-       de brieven van verweerder van 8 en 14 februari 2018, met bijlagen

-       email van klager dd. 28 mei 2018, met bijlagen;

-       brief van 3 juli 2018 van verweerder, met bijlagen;

-       brief van klager dd. 20 augustus 2018, met bijlagen;

-       brieven van verweerder van 22 en 24 augustus 2018, met bijlagen

 

2          FEITEN

          Voor een omschrijving van de feiten verwijst de raad naar de feitenomschrijving in zijn tussenbeslissing van 26 maart 2018 van welke omschrijving de raad uitgaat.

 

3          KLACHT

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1.    verweerder bij het aangaan van de overeenkomst van opdracht met het incassobureau klager onvoldoende heeft geïnformeerd over de voorwaarden die zijn verbonden aan de incasso-overeenkomst;

2.    verweerder klager onvoldoende informeert over de uitvoering van de incasso-opdracht.

3.    verweerder niettegenstaande het bepaalde in de Wet op de Rechtsbijstand (artikel 40), het Besluit vergoedingen Rechtsbijstand 2000 (artikel 40) en het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders (artikelen 1,3,9,10 en 13) een overeenkomst van opdracht met een incassobureau is aangegaan, zonder overleg met klager over de daaraan verbonden voorwaarden en kosten en die kosten heeft doorberekend aan klager (artikel 24 lid 2, gedragsregels 1992).

 

 

 

4          VERWEER

4.1       Verweerder heeft in twee procedures de belangen van klager behartigd. Deze hebben geleid tot erkenning van aansprakelijkheid en een schadevergoeding voor klager. In overleg met klager is gekozen voor het inschakelen van een incassobureau omdat de deurwaarder een voorschot van € 2.500,-  in rekening bracht en klager dit niet kon betalen. In opdracht van het incassobureau is door de deurwaarder beslag gelegd op de uitkering van de wederpartij van klager. Dit levert een bedrag van ca € 70,- per maand op. De kosten van de deurwaarder en de provisie van het incassobureau worden met die inkomsten verrekend.

4.2       Verweerder heeft zich steeds voor klager ingezet en hem desgevraagd steeds informatie gegeven. Aan klager is steeds uitgelegd welke bedragen maandelijks zijn geïncasseerd, welke kosten zijn gemaakt en hoeveel provisie werd ingehouden.

 

5          BEOORDELING

Ad onderdeel 1

5.1     Het eerste onderdeel van de klacht heeft betrekking op de wijze waarop verweerder klager heeft geïnformeerd over de voorwaarden die aan de overeenkomst met het incassobureau zijn verbonden. Uit de aan de raad overgelegde stukken en het ter zitting van de raad verhandelde is gebleken dat verweerder met toestemming van klager een overeenkomst met het incassobureau is aangegaan. Hiervan valt verweerder als zodanig geen tuchtrechtelijk verwijt te maken. Anders ligt dit ten aanzien van de wijze waarop verweerder klager heeft geïnformeerd over de aan de overeenkomst verbonden gevolgen. Van een advocaat mag worden verwacht dat hij, alvorens hij namens een cliënt een overeenkomst aangaat die op lange termijn verstrekkende gevolgen heeft voor die cliënt, de cliënt informeert over alle aan die overeenkomst gebonden gevolgen. Als door verweerder erkend staat vast dat verweerder heeft nagelaten om voor het aangaan van de overeenkomst klager duidelijk te informeren over de gevolgen van het aangaan van die overeenkomst, waaronder de provisie en de boeteclausule van 15%. Van verweerder, die overigens ook zelf gedurende zeer lange tijd aan de overeenkomst gebonden blijft, had verwacht mogen worden dat hij klager duidelijker had geïnformeerd over de aan de overeenkomst verbonden voorwaarden. Om ieder misverstand hierover te voorkomen had ook van verweerder verwacht mogen worden dat hij deze informatie schriftelijk had vastgelegd. Verweerder is hierin tekort geschoten, wat hem tuchtrechtelijk valt aan te rekenen. Het eerste onderdeel van de klacht is naar het oordeel van de raad gegrond.

                     Ad onderdeel 2

5.2     Klager klaagt er over dat hij, terwijl hij provisie moet betalen, geen inzage krijgt in het verloop van de incasso. Deze verloopt via verweerder, omdat hij contractspartij is. Klager wil zelf inzage in het verloop van de incasso. De raad acht het begrijpelijk dat klager zich vooraf niet heeft gerealiseerd dat enkel verweerder als contractspartij zou worden geïnformeerd over het verloop van de incasso. Vast staat dat verweerder met toestemming van klager namens klager de overeenkomst met het incassobureau is aangegaan. Het gevolg hiervan is dat de informatie over de incasso aan verweerder wordt verstrekt. Het verwijt dat verweerder klager hierover onvoldoende heeft geïnformeerd is reeds bij de beoordeling van het eerste klachtonderdeel aan de orde geweest. Het tweede onderdeel van de klacht heeft enkel betrekking op het verstrekken van informatie over de incasso aan klager. Uit de aan de raad overgelegde stukken is gebleken dat verweerder meerdere malen bij het incassobureau naar de stand van zaken van de incasso heeft geïnformeerd en door het incassobureau overzichten zijn verstrekt, welke overzichten verweerder op zijn beurt aan klager heeft doorgegeven.  Naar het oordeel van de raad valt verweerder ter zake geen tuchtrechtelijk verwijt te maken. Het tweede onderdeel van de klacht is ongegrond.

                     Ad onderdeel 3

Uit de aan de raad overgelegde stukken en het ter zitting verhandelde is naar voren gekomen dat klager zich niet kan verenigen met de (hoge) kosten die hij voor de incasso van zijn vordering heeft moeten maken dan wel nog moet maken. Verweerder heeft tijdens de tweede zitting van de raad verklaard dat de kosten van het incassobureau en de deurwaarder eerst in mindering moeten worden gebracht op de van de wederpartij ontvangen bedragen. Deze kosten komen pas in aanmerking voor vergoeding door de staat indien bij de wederpartij geen bedragen geïncasseerd kunnen worden. Dit betekent dat de kosten uiteindelijk door de wederpartij vergoed moeten worden, maar dat deze vooralsnog in mindering worden gebracht op de bedragen die aan klager worden doorbetaald. Hoewel de raad begrijpt dat het voor klager weliswaar lijkt alsof deze kosten bij hem in rekening worden gebracht, volgt de raad verweerder in zijn verweer dat deze kosten in mindering zijn gebracht op de van de wederpartij ontvangen gelden en aldus niet bij klager in rekening zijn gebracht. De raad stelt vast dat verweerder pas na vragen van de raad over de verrekening van de kosten met de voor klager in ontvangst genomen bedragen contact heeft opgenomen met de deurwaarder en tot beantwoording van de vragen hierover is overgegaan. Naar het oordeel van de raad had verweerder er beter aan gedaan om klager direct nadat hij zich over de verrekening van de kosten van de deurwaarder en het incassobureau beklaagde hierover duidelijke uitleg te geven. Van verweerder had mogen worden verwacht dat hij klager duidelijker had geïnformeerd over de uitvoering van de incasso. Dit geldt des te meer waar aan klager een toevoeging was verleend. Dat de kosten van de deurwaarder en het incassobureau in mindering zijn gebracht op de door klager ontvangen bedragen is inherent aan het incassosysteem en valt verweerder tuchtrechtelijk als zodanig niet aan te rekenen. Dat verweerder klager hierover onvoldoende heeft geïnformeerd is bij de beoordeling van het eerste klachtonderdeel reeds aan de orde geweest. Nu niet is gebleken dat door verweerder kosten bij klager in rekening zijn gebracht zal de raad het derde onderdeel van de klacht ongegrond verklaren.

6.      MAATREGEL

6.1     De raad acht de klacht voor zover deze betrekking heeft op het onvoldoende informeren door verweerder over de gevolgen van de overeenkomst gegrond en voor het overige ongegrond. Uit de aan de raad overgelegde stukken en het ter zitting verhandelde, is de raad gebleken dat verweerder zich voldoende heeft ingespannen om de vordering voor klager geïncasseerd te krijgen. Hoewel van verweerder verwacht had mogen worden dat hij klager duidelijker over de gevolgen van de overeenkomst had geïnformeerd, staat daar tegenover dat verweerder zich onverplicht en zonder dat daar enige betaling tegenover staat, heeft ingespannen voor de incasso van de vordering van klager en aldus meer nazorg heeft betracht dan van hem verwacht had hoeven worden. Verweerder heeft ter zitting verklaard de overeenkomst namens klager te zijn aangegaan, omdat zijn ervaring hem heeft geleerd dat incassobureaus over het algemeen niet bereid zijn om een overeenkomst met de cliënt zelf aan te gaan. Verweerder heeft zichzelf hierdoor tot in lengte van jaren verbonden aan deze overeenkomst, met alle bijbehorende werkzaamheden, waar evenmin betaling tegenover staat. De raad ziet, gelet op het bovenstaande af van het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel.

 

7.      GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

 

7.1     Aangezien de klacht gegrond wordt verklaard, moet verweerder het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

 

 

 

 

 

BESLISSING

 

De raad van discipline:

 

-             verklaart klachtonderdeel 1 gegrond;

 

-             verklaart  klachtonderdelen 2 en 3 ongegrond;

 

-             bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;

 

-             veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50,- aan klager;

 

 

 

Aldus beslist door mr. J.D. Streefkerk , voorzitter, mrs. L.J.G. de Haas en L.W.M. Caudri , leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal als griffier en bij vervroeging uitgesproken ter openbare zitting van 29 oktober 2018

 

Griffier                                                            Voorzitter

 

 

 

 

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 29 oktober 2018

 

 

 

verzonden aan:

 

-  klager

-  verweerder

-  de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant      

-  de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-  de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

-  het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

rechtsmiddel

Van deze beslissing staat, ten aanzien van de ongegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

- klager

-  verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

Van deze beslissing staat, ten aanzien van het gegrond verklaarde klachtonderdeel  hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

-  verweerder

-  de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant      

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

 

a.               Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

 

b.               Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

 

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.

c.               Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

 

d.         Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl .

 

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

 

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl