Rechtspraak
Uitspraakdatum
04-09-2017
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2017:160
Zaaknummer
17-590/DB/ZWB
Inhoudsindicatie
Het ernstig vermoeden dat verweerder opnieuw een misdrijf zal begaan waardoor de gezondheid en/of veiligheid van personen in gevaar kan worden gebracht verhoudt zich niet met datgene wat een behoorlijk advocaat betaamt. Het (primair) verzoek van de deken ex artikel 60ab lid 1 Advocatenwet dient te worden toegewezen.
Inhoudsindicatie
Schorsing ex artikel 60 ab lid 1
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch
van 4 september 2017
in de zaak 17-590/DB/L/d
naar aanleiding van het verzoek op grond van artikel 60 ab lid 1, subsidiair artikel 60b, meer subsidiair 60 ab lid 2 Advocatenwet van
deken
tegen:
verweerder
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief aan de raad van 7 augustus 2017 met kenmerk K 17-086 , door de raad ontvangen op 8 augustus 2017, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant een verzoek op grond van artikel 60 ab lid 1, subsidiair artikel 60b, meer subsidiair 60 ab lid 2 Advocatenwet bij de raad ingediend.
1.2 De griffier van de raad heeft de deken en verweerder bij (aangetekend) schrijven van 10 augustus 2017 opgeroepen om ter zitting van de raad van 28 augustus 2017 te verschijnen.
1.3 De zitting heeft plaatsgevonden achter gesloten deuren. Ter zitting zijn verschenen de deken, verweerder en de gemachtigde van verweerder. Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van:
- de brief van de deken van 7 augustus 2017, met bijlagen.
- email van de gemachtigde van verweerder van 15 augustus 2017
2 FEITEN
Voor de beoordeling van het verzoek wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:
2.1 Verweerder is op 18 juli 2017 aangehouden wegens overtreding van de artikelen 3B, 11 lid 2 van de Opiumwet, artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 31 van de Wet wapens en munitie, samengevat (medeplegen van) handel in wapens en het telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of het veroveren van verdovende middelen. Verweerder is op 19 juli 2017 in verzekering gesteld en op 21 juli 2017 in bewaring genomen wegens gewichtige redenen van maatschappelijke veiligheid en gevaar voor het opnieuw begaan van een misdrijf door verweerder. Op 1 augustus 2017 is door de rechtbank Rotterdam de gevangenhouding van verweerder voor de duur van negentig dagen bevolen.
3 VERZOEK
3.1 De deken verzoekt
primair:
verweerder op grond van artikel 60 ab lid 1, Advocatenwet met onmiddellijke ingang en voor onbepaalde tijd te schorsen in de uitoefening van de praktijk, aangezien het ernstig vermoeden is gerezen dat verweerder zich heeft gedragen op een wijze die een advocaat niet betaamt
subsidiair:
verweerder, op grond van artikel 60 b, Advocatenwet met onmiddellijke ingang en voor onbepaalde tijd te schorsen in de uitoefening van de praktijk, omdat verweerder er blijk van geeft zijn praktijk thans niet behoorlijk te kunnen uitoefenen,
meer subsidiair 60 ab lid 2
verweerder op grond van artikel 60 ab lid 2, Advocatenwet met onmiddellijke ingang en voor de duur van zijn vrijheidsbenemening te schorsen in de uitoefening van de praktijk.
3.2 De deken heeft zijn verzoek als volgt toegelicht:
De verdenking van de (ernstige) misdrijven is voor de deken reden de raad te verzoeken om verweerder met onmiddellijke ingang voor onbepaalde tijd te schorsen. Door de verdenking die zodanig is dat deze heeft geleid tot een bevel gevangenhouding is het ernstig vermoeden gerezen dat verweerder zich heeft gedragen op een wijze die een advocaat niet betaamt.
Indien de raad tot het oordeel komt dat er onvoldoende grond is om verweerder op grond van artikel 60 ab lid 1 advocatenwet te schorsen is er naar het oordeel van de deken voldoende reden om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 60 b met onmiddellijke ingang en voor onbepaalde tijd te schorsen. Alleen al door zijn verblijf in de PI te Hoorn geeft verweerder er blijk van zijn praktijk thans niet te kunnen uitoefenen. Maar ook indien de voorlopige hechtenis mocht worden geschorst acht de deken verweerder gelet op diens verslavingsproblematiek niet in staat zijn praktijk te kunnen uitoefenen, te meer niet indien deze problematiek dusdanig ernstig is dat deze zal leiden tot een intramurale behandeling. Dat vergt volgens de deken een schorsing voor onbepaalde tijd.
4 VERWEER
4.1 Verweerder verzet zich gemotiveerd tegen een schorsing voor onbepaalde tijd. Hij verzet zich niet tegen een schorsing in de uitoefening van zijn praktijk voor de duur van zijn vrijheidsbeneming, zoals bedoeld in artikel 60 ab lid 2 Advocatenwet. Verweerder verzet zich evenmin tegen een schorsing in de uitoefening van de praktijk gedurende de periode waarin hij voor een intramurale behandeling zal zijn opgenomen. Ook dan is er sprake van een vrijheidsbeneming.
4.2 Verweerder verzoekt de raad (zie beslissing RvD Amsterdam van 24 juni 2013, referentienummers 12-335H en 12-336H) de verzoeken van de raad in twee delen te splitsen en verweerder thans op grond van artikel 60ab lid 2 Advocatenwet te schorsen voor de duur van zijn vrijheidsbeneming inclusief de intramurale behandeling en de beslissing op artikel 60ab lid 1 Advocatenwet aan te houden totdat de schorsing op grond van artikel 60 ab lid 2 Advocatenwet is geëindigd.
5 BEOORDELING
5.1 Vast staat dat verweerder op 18 juli 2017 door de politie is aangehouden wegens verdenking van handelen in strijd met de Wet wapens en munitie en de Opiumwet, meer specifiek het vervullen van een rol bij handel in vuurwapens en verdovende middelen.
Voorts staat vast dat door de rechter-commissaris op 21 juli 2017 een bevel tot bewaring voor een termijn van veertien dagen is verleend en dat de rechtbank bij beslissing van 1 augustus 2017 de gevangenhouding van verweerder voor de duur van 90 dagen heeft bevolen.
De gronden die tot bewaring en gevangenhouding hebben geleid luiden als volgt:
1. gewichtige reden van maatschappelijke veiligheid, welke de onverwijlde vrijheidsbeneming van verweerder vorderde;
2. de vrees dat verweerder een misdrijf zal begaan waardoor de gezondheid en/of veiligheid van personen in gevaar kan worden gebracht;
3. gezien de hoeveelheid (drie wapenleveranties), de regelmaat, de methode en de periode waarin verweerder betrokken is geweest bij wapenleveranties moet ervan worden uitgegaan dat hij hiermee zal doorgaan;
4. verweerder heeft er blijk van gegeven er niet voor terug te deinzen om vuurwapens te verhandelen, hetgeen een risico met zich meebrengt dat derden bereid en instaat moeten worden geacht op enig moment deze wapens te gebruiken.
5.2 Ingevolge het bepaalde in artikel 60ab kan een advocaat door de raad op verzoek van de deken worden geschorst indien jegens hem een ernstig vermoeden is gerezen van een handelen of nalaten waardoor enig door artikel 46 Advocatenwet beschermd belang is geschaad of dreigt te worden geschaad.
Ingevolge het bepaalde in artikel 46 Advocaten zijn advocaten onder meer aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.
5.3 Gelet op de beslissing van de rechter-commissaris van 21 juli 2017 en de beslissing van de rechtbank van 1 augustus 2017 en de gronden waarop deze beslissingen berusten is de raad van oordeel dat sprake is van een zodanig ernstig vermoeden van een handelen door verweerder dat een behoorlijk advocaat niet betaamt dat het verzoek van de deken ex artikel 60ab Advocatenwet dient te worden toegewezen.
De raad ziet echter geen aanleiding het verzoek van verweerder om te volstaan met toewijzing van het (meer) subsidiair verzoek van de deken en de beslissing op het primaire verzoek van de deken ex artikel 60ab lid 1 aan te houden totdat de schorsing op grond van artikel 60 ab lid 2 is geëindigd. Naar het oordeel van de raad verhoudt het ernstig vermoeden dat verweerder opnieuw een misdrijf zal begaan waardoor de gezondheid en/of veiligheid van personen in gevaar kan worden gebracht zich niet met datgene wat een behoorlijk advocaat betaamt en dient het primair verzoek van de deken ex artikel 60ab lid 1 Advocatenwet te worden toegewezen.
Nu de raad het primaire verzoek van de deken zal toewijzen, komt de raad niet meer toe aan de beoordeling van de (meer) subsidiaire verzoeken van de deken.
BESLISSING
De raad van discipline:
wijst het verzoek van de deken ex artikel 60ab lid 1 Advocatenwet toe en schorst verweerder in de uitoefening van de praktijk;
bepaalt dat de schorsing ingaat op 10 september 2017, te weten onmiddellijk opvolgend aan de bij beslissingen van 12 juni 2017 door de raad tenuitvoergelegde schorsingen van twee weken respectievelijk twee maanden, bij de raad bekend onder referentienummers 17-133/DB/ZWB en 17-272/DB/ZWB) ingaande per 26 juni 2017 en eindigend op 9 september 2017;
bepaalt ingevolge het bepaalde in artikel 60ab lid 5 dat de deken het bezwaar tegen verweerder voor 16 oktober 2017 ter kennis van de raad brengt.
Aldus beslist door mr. G.J.E. Poerink , voorzitter, mrs. U.T. Hoekstra en S.A.R. Lely , leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken op 4 september 2017
griffier voorzitter
mededelingen van de griffier ter informatie:
Deze beslissing is in afschrift op 4 september 2017
verzonden aan:
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
- de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten
- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten
- het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand