Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

05-11-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2018:209

Zaaknummer

18-239/A/A

Inhoudsindicatie

Tussenbeslissing waarin de raad de klacht terugverwijst naar de deken voor nader onderzoek. Om te kunnen beoordelen of sprake is geweest van zorgvuldig handelen bij het nemen van rechtsmaatregelen tegen klaagster (als voormalig cliënt) moet onder meer worden onderzocht of verweerder er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat klaagster geen recht had op een toevoeging.

Uitspraak

Tussenbeslissing van de Raad van Discipline in het ressort

Amsterdam van 5 november 2018

in de zaak 18-239/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 3 juni 2017 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland een klacht ingediend over verweerder. De klacht is doorgeleid naar de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam, met instemming van klaagster en verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 29 maart 2018 met kenmerk 4017-0595, door de raad ontvangen op 3 april 2018, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 10 september 2018 in aanwezigheid van verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van de onder 1.2 genoemde brief van de deken met bijlagen 1 tot en met 29.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klaagster heeft zich sinds september 2013 in haar echtscheidingsprocedure en aanverwante procedures laten bijstaan door mr. Van V., een kantoorgenote van verweerder (hierna: de kantoorgenote). Verweerder vormt samen met mr. S. de maatschap van het advocatenkantoor (hierna: de maatschap). De kantoorgenote was in dienst van de maatschap. Omstreeks oktober 2016 heeft zij het kantoor van verweerder verlaten.

2.2 De kantoorgenote heeft in september 2013 respectievelijk november 2014 twee toevoegingen voor klaagster aangevraagd en verkregen.

2.3 Klaagster is enig eigenaar van een woning in Putten en was destijds ook mede-eigenaar (samen met haar ex-partner) van een woning in Zwitserland.

2.4 Op 21 september 2015 heeft de kantoorgenote klaagster bericht dat klaagster niet langer in aanmerking komt voor een toevoeging omdat het huis in Zwitserland als vermogensbestanddeel moet worden meegenomen in de beoordeling en het resultaat van de verdeling. De kantoorgenote heeft klaagster verder geschreven dat zij de toevoegingen zal intrekken en dat de declaraties ‘behoorlijk’ zijn: ruim € 50.000,- in de echtscheidingsprocedure, ruim € 4.000,- voor het hoger beroep betreffende een voorlopige voorziening en ruim € 11.000,- voor de hoger beroepsprocedure. In de betreffende e-mail wordt door de kantoorgenote een voorstel gedaan voor het ondertekenen van een schuldbekentenis door klaagster ten aanzien van de openstaande declaraties. Op 25 september 2015 laat klaagster per e-mail weten met dit voorstel akkoord te gaan.

2.5 Begin januari 2016 heeft klaagster met de maatschap, vertegenwoordigd door de kantoorgenote, een schuldbekentenisovereenkomst getekend. Deze overeenkomst vermeldt onder meer:

- dat de toevoeging in overleg met klaagster is ingetrokken omdat sprake is van betaalde rechtshulp;

- dat klaagster tot op dat moment een betalingsachterstand heeft van € 65.819,54 op de declaraties van de maatschap;

- dat klaagster niet beschikt over (voldoende) financiële middelen om tot betaling over te gaan maar wel voldoende financiële middelen verwacht te zullen hebben zodra haar woning in Putten of die in Zwitserland is verkocht, zodat terugbetaling zal geschieden zodra een van de woningen is verkocht;

- dat de ‘geldlening’ zonder voorafgaande opzegging opeisbaar is als klaagster – voor zover hier van belang – handelt in strijd met de overeenkomst of één van beide huizen is verkocht.

2.6 De maatschap heeft op 28 december 2016 conservatoir beslag laten leggen op het woonhuis van klaagster in Putten. Op enig moment daarna heeft de maatschap een incassoprocedure jegens klaagster aanhangig gemaakt ter verkrijging van betaling van de kosten van rechtsbijstand. Op 29 mei 2017 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden naar aanleiding van de door de maatschap ingestelde vordering, waarbij verweerder de maatschap heeft vertegenwoordigd.

2.7 Bij vonnis van 19 juli 2017 heeft de rechtbank het door klaagster gedane beroep op dwaling ten aanzien van de schuldbekentenisovereenkomst aanvaard en geoordeeld dat deze vernietigbaar is. Wel is klaagster veroordeeld tot betaling van de kosten van rechtsbijstand ter zake het – na het tekenen van de schuldbekentenis – namens haar geëntameerde kort geding.

2.8 De maatschap heeft hoger beroep tegen dit vonnis ingesteld.

2.9 In de tweede helft van 2017 is het huis van klaagster in Zwitserland verkocht en geleverd.

2.10 In het klachtdossier bevindt zich een brief van de inmiddels voormalig kantoorgenote aan de algemeen deken van 8 augustus 2017 waarin zij onder meer schrijft het nooit eens te zijn geweest met het doorzetten van de incassoprocedure door onder meer verweerder en dat zij zich meerdere malen onder druk gezet heeft gevoeld in deze kwestie.

2.11 Klaagster heeft op basis van hetzelfde feitencomplex een vergelijkbare klacht ingediend tegen de medevennoot van verweerder, mr. S., welke klacht is voorgelegd aan de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden. Deze raad heeft in een tussenbeslissing van 25 juni 2018 geoordeeld dat zij over onvoldoende informatie beschikt om over alle klachtonderdelen een oordeel te vellen en heeft daarom de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland opgedragen het onderzoek te heropenen en nader onderzoek te doen.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) klaagster een schuldverklaring heeft laten tekenen terwijl er nog een toevoeging van klaagster openstond;

b) haar tijdens de zitting van 29 mei 2017 ten onrechte heeft beschuldigd van belastingfraude waardoor klaagster zich in haar goede naam en eer aangetast voelt;

c) een incassoprocedure tegen haar is gestart;

d) niet heeft onderzocht of klaagster voor het hoger beroep recht had op een toevoeging;

e) de toevoegingen van klaagster na afloop van de procedure niet ter beoordeling aan de raad voor rechtsbijstand heeft voorgelegd;

f) in verband met de incassoprocedure contact heeft gezocht met de ex-partner van klaagster.

4 BEOORDELING

4.1 Ook al was de maatschap in civielrechtelijke zin de opdrachtneemster, verweerder zelf heeft geen advocaat-cliëntrelatie met klaagster gehad. Wel heeft hij als vennoot van de maatschap besloten tot rechtsmaatregelen en was hij op de zitting van 29 mei 2017 aanwezig in hoedanigheid van vennoot van de maatschap. Dat betekent dat het tuchtrechtelijk oordeel over zijn optreden jegens klaagster alleen dan tot gegrond verklaring van de klacht kan leiden wanneer vastgesteld kan worden dat hij zich zodanig heeft gedragen dat het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. De raad volgt verweerder hierin.

4.2 Een deel van de klacht van klaagster ziet op (de wijze van) de incasso door verweerder uit hoofde van de schuldbekentenisovereenkomst. Op 21 september 2015 heeft de kantoorgenote op grond van informatie uit de behandeling van de zaak geconcludeerd dat klaagster niet langer voor een toevoeging in aanmerking kwam en dat klaagster derhalve zelf de kosten van de juridische bijstand diende te dragen. In beginsel mocht verweerder op deze inschatting van de kantoorgenote vertrouwen. In dat licht is het ook begrijpelijk dat het kantoor zekerheid voor betaling wilde.

4.3 De kantoorgenote van verweerder heeft klaagster destijds de schuldbekentenis laten ondertekenen, mogelijk in opdracht van verweerder en/of mr. S en/of de maatschap. In principe is het een advocaat toegestaan om (namens zijn of haar kantoor) met de cliënt een betalingsregeling te treffen in de vorm van het laten tekenen van een schuldbekentenis.

4.4 De raad is van oordeel dat het verweerder in beginsel ook vrijstond om de vordering op klaagster aan de civiele rechter voor te leggen of andere rechtsmaatrechtsmaatregelen te treffen. Dat dient dan echter wel plaats te vinden op een (zorgvuldige) wijze die een behoorlijk advocaat betaamt.

4.5 Bij de vraag of verweerder zorgvuldig heeft gehandeld, is onder meer van belang of de toevoegingen van klaagster daadwerkelijk waren ingetrokken. Gedragsregel 24 lid 2 (oud) bepaalt immers dat de advocaat van de cliënt voor de behandeling van een zaak waarin hij is toegevoegd voor zijn werkzaamheden geen vergoeding zal bedingen. Klaagster stelt dat de toevoegingen die voor klaagster zijn aangevraagd nog altijd open staan, hetgeen door de kantoorgenote in haar schrijven wordt bevestigd. Verweerder betwist dit. Ter zitting heeft hij hierover medegedeeld dat zijn kantoor geen navraag heeft gedaan naar de status van de toevoegingen bij de Raad voor Rechtsbijstand. Ook is van belang op welk moment klaagster zich na het ondertekenen van de schuldbekentenisovereenkomst voor het eerst naar (het kantoor van) verweerder op het standpunt stelde dat zij toch recht had op een toevoeging. Vóór dat moment mocht verweerder afgaan op de mededeling van de kantoorgenote, daarna was nader onderzoek naar de toevoeging vereist in verband met mogelijke overtreding van gedragsregel 18. Van dit nader onderzoek is vooralsnog niet gebleken.

4.6 Op grond van de thans overgelegde stukken en de over en weer ingenomen stellingen acht de raad zich nog onvoldoende geïnformeerd om de klacht te kunnen beoordelen. Ook deze klacht zal daarom voor nader onderzoek worden verwezen naar de deken in het arrondissement Noord-Nederland. Deze heeft zich bereid en in staat verklaard dat onderzoek te doen.

4.7 De deken Noord-Nederland wordt derhalve verzocht om het onderzoek te heropenen en daarin mee te nemen hetgeen hiervoor is overwogen. De raad ontvangt graag de bevindingen naar aanleiding van de drie onderzoeksvragen zoals geformuleerd door de raad Arnhem-Leeuwarden in de klacht over mr. S.

4.8 Daarnaast wordt de deken gevraagd te onderzoeken en te beantwoorden:

a) Zijn de toevoegingen van klaagster ingetrokken, en zo ja, wanneer en op basis van welke informatie?

b) Heeft er een herbeoordeling van de toevoeging plaatsgevonden naar aanleiding van de correctie belastingaangifte?

c) Wanneer heeft klaagster voor het eerst na het tekenen van de schuldbekentenis aan (het kantoor van) verweerder kenbaar gemaakt dat zij van mening was dat zij toch recht had op een toevoeging?

d) Heeft u overigens nog opmerkingen of bevindingen die naar uw mening van belang zouden kunnen zijn bij de beoordeling van de klacht?

4.9 Voor de volledigheid wenst de raad een kopie van de schuldbekentenisovereenkomst te ontvangen. De deken wordt verzocht die op te vragen bij verweerder. Verweerder dient op eerste verzoek aan de deken inzage te verstrekken in de relevante stukken respectievelijk het bewuste dossier.

4.10 De raad verzoekt de deken verslag te doen aan de raad van zijn bevindingen. In afwachting van het advies van de deken houdt de raad de beslissing over alle klachtonderdelen aan tot een nader te bepalen zitting.

BESLISSING

De raad van discipline:

- heropent het onderzoek;

- draagt de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland op om onderzoek te verrichten, waarbij partijen betrokken dienen te worden, en daarvan verslag te doen als onder overweging 4.7 tot en met 4.10 is omschreven, dit laatste in beginsel op 5 februari 2019, dan wel zoveel eerder als mogelijk;

- bepaalt dat de behandeling van de klacht zal worden voortgezet op een nader te bepalen zitting van de raad. Klaagster, verweerder en de deken ontvangen te zijner tijd een oproeping daarvoor;

- houdt iedere verdere beslissing aan.

Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, mrs. M.W. Schüller, E.C. Gelok, leden, bijgestaan door mr. N.M.K. Damen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 november 2018.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 5 november 2018 verzonden.