Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

05-11-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2018:160

Zaaknummer

18-397/DB/ZWB

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft van klager geen kopie van de appèlakte ontvangen en heeft zich daardoor niet bij het hof of het OM gemeld als advocaat van klager. Daardoor wist verweerder niet dat de zitting op 20 oktober 2014 zou plaatsvinden en is hij niet aanwezig geweest. Verweerder heeft diverse keren om toezending van de appèlakte gevraagd, maar heeft deze niet ontvangen. Verweerder had zich op dat moment als advocaat van klager moeten terugtrekken, zodat klager niet in de veronderstelling kon verkeren dat toezending van de appèlakte niet belangrijk was. Klacht gegrond. Waarschuwing.

Uitspraak

 

 

 

 

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 5 november 2018

in de zaak 18-397/DB/ZWB

 

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

klager

 

 

tegen:

 

 

 

verweerder

 

 

 

 

 

1          Verloop van de procedure

 

1.1      Bij brief van 15 augustus 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant een klacht ingediend tegen verweerder.

 

1.2      Bij brief aan de raad van 24 mei 2018 met kenmerk K17-091 , door de raad ontvangen op 25 mei 2018 , heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

 

1.3      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 24 september 2018 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

 

1.4      De raad heeft kennis genomen van de hiervoor bedoelde brief van de deken met de daarbij behorende bijlagen.

 

 

 

2          FEITEN

 

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

 

2.1      Verweerder ontving op 19 december 2013 per e-mail een verwijzing door het Juridisch Loket met het verzoek de mogelijkheden van hoger beroep voor klager te bekijken. Klager was kort daarvoor, op 11 december 2013, door de politierechter in de rechtbank Breda op tegenspraak veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden, waarvan drie voorwaardelijk. Klager heeft zelf hoger beroep tegen dit vonnis ingesteld en vervolgens hulp van een advocaat gezocht. Verweerder heeft klager op 19 december 2013 kort gesproken en aangegeven dat hij een kopie van appèlakte nodig had, zodat hij zich namens klager bij het hof of het openbaar ministerie kon melden en het dossier zou kunnen opvragen.

 

2.2      Verweerder heeft klager geen opdrachtbevestiging gestuurd. Op 26 december 2013 heeft de Raad voor Rechtsbijstand positief beslist op de door verweerder voor klager aangevraagde toevoeging. Verweerder heeft klager daarover bij brief van 30 december 2013 geïnformeerd en heeft toen ook de factuur voor de eigen bijdrage toegezonden. Op 21 januari 2014 heeft verweerder per sms een betalingsherinnering aan klager gezonden en wederom om een kopie van de appèlakte gevraagd. Bij brief van 29 januari 2014 heeft verweerder klager gesommeerd om voor betaling te zorgen en nogmaals om toezending van een kopie van de appèlakte gevraagd. Klager heeft de declaratie uiteindelijk voldaan, maar de appèlakte heeft hij nimmer aan verweerder doen toekomen.

 

2.3      Op 15 september 2014 is klager opgeroepen voor een zitting bij het hof van 20 oktober 2014. Verweerder heeft de dagvaarding in hoger beroep pas achteraf, nadat de zitting al had plaatsgevonden, van klager ontvangen. Klager was tijdens de zitting van 20 oktober 2014 met vakantie en was dus niet bij het hof aanwezig. Verweerder was evenmin aanwezig, omdat hij de oproeping voor de zitting van klager nog niet had ontvangen en dus niet wist dat de zitting plaats zou vinden. Klager is door het hof niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep. Verweerder ontving van klager achteraf de mededeling uitspraak en heeft vervolgens op verzoek van klager op 16 maart 2015 beroep in cassatie aangetekend tegen het arrest van 20 oktober 2014. De cassatie is verder behandeld en beoordeeld door een andere advocaat. Deze heeft op 9 juni 2015 advies uitgebracht en klager geadviseerd geen cassatie in te stellen. Bij arrest van 1 september 2015 heeft de Hoge Raad klager niet-ontvankelijk verklaard. Klager heeft zich vervolgens met zijn brief van 15 augustus 2017 met de onderhavige klacht tot de deken gewend.

 

 

 

3          KLACHT

 

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

1.    de zaak van klager niet goed heeft behandeld;

2.    klager niet goed heeft geïnformeerd over de procedure en het verloop daarvan;

3.    slecht bereikbaar was en niet reageerde op verzoeken om terug te bellen.

 

 

4          VERWEER

 

4.1      Verweerder bestrijdt nadrukkelijk dat hij klager niet goed zou hebben ingelicht over de procedure. Verweerder erkent dat hij klager niet heeft geïnformeerd over de zittingsdatum, maar gelet op zijn onbekendheid met die datum was dat voor hem ook niet mogelijk. Om diezelfde reden is het ook juist dat verweerder niet naar de zitting is geweest of geprobeerd heeft om die te verzetten. Verweerder herkent zich niet in het verwijt dat hij slecht bereikbaar was en niet zou hebben gereageerd op terugbelverzoeken.

 

4.2      Verweerder geeft daarnaast aan dat hij vanaf het begin van de zaak steeds heeft aangedrongen op toezending aan hem van de appèlakte, omdat hij die nodig had om zich bij het hof of het openbaar ministerie namens klager te melden. Na drie tevergeefse en onbeantwoorde herinneringen is de aandacht van verweerder voor de zaak van klager verslapt. Dat heeft er volgens verweerder toe geleid dat hij zich niet als raadsman van klager bij het hof heeft gesteld. Verweerder erkent dat hij daarmee onjuist heeft gehandeld en dat het beter was geweest om de opdracht terug te geven aan klager. Verweerder betreurt het ten zeerste dat hij dat niet gedaan heeft.

 

4.3      Verweerder stelt tot slot dat niet bij voorbaat gesteld kan worden dat klager een hoge straf heeft gekregen omdat hij niet naar de zitting van het hof is geweest. De straf is in eerste aanleg op tegenspraak gewezen en het vonnis lijkt volgens verweerder in overeenstemming te zijn met de oriëntatiepunten die door de rechtbank worden gehanteerd. Naar de mening van verweerder is het dan ook aannemelijk en in ieder geval goed verdedigbaar dat de materiele gevolgen voor het niet ter zitting in hoger beroep aanwezig zijn, voor klager per saldo nihil zijn.

 

 

5          BEOORDELING

 

5.1      De tuchtrechter heeft gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico’s en kostenrisico’s – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geld. De raad zal de klacht met inachtneming van deze uitgangspunten beoordelen.

 

 

Ad klachtonderdeel 1 en 2

 

5.2      De klachtonderdelen 1 en 2 lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Klager verwijt verweerder dat verweerder zijn zaak niet goed heeft behandeld. Verweerder erkent dat hij zich nooit bij het hof of het openbaar ministerie voor klager heeft gesteld, omdat hij de akte van appèl nimmer van klager heeft ontvangen. Verweerder geeft aan dat hij diverse malen aan klager heeft verzocht om een kopie van de appèlakte aan hem te doen toekomen, zodat hij de gegevens zou ontvangen die hij nodig had om het dossier op te vragen. Klager heeft aan deze herhaalde verzoeken niet voldaan. Klager heeft vervolgens de oproep voor de zitting die klager op 15 september 2014 heeft ontvangen niet tijdig aan verweerder doen toekomen, waardoor verweerder niet wist dat de zitting op 20 oktober 2014 plaats zou vinden en verweerder daarbij ook niet aanwezig is geweest.

 

5.3      De raad is van oordeel dat verweerder niet heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een behoorlijk handelend advocaat. De raad overweegt als volgt.  Verweerder heeft, meermaals herhaald, aangedrongen op het overleggen van een kopie van de appèlakte. Dat stuk heeft verweerder nodig om zich bij het hof of het openbaar ministerie te melden en het dossier te kunnen opvragen. Uit de correspondentie van verweerder blijkt voldoende van het  blijk geven van de urgentie van het overleggen van die akte. Nu klager aan deze verzoeken niet heeft voldaan, had het op de weg van verweerder gelegen om ofwel zich als advocaat van klager te onttrekken, dan wel op andere wijze te trachten de benodigde informatie te bekomen, bijvoorbeeld door hieromtrent bij het hof te informeren. Ter zitting is komen vast te staan dat verweerder dit laatste niet heeft gedaan. Door zich desondanks niet te onttrekken als raadsman bleef hij de verantwoordelijkheid dragen voor een goede behandeling van de zaak, terwijl hij wist dat dit zonder die informatie niet mogelijk was. Hiermee heeft hij niet  gehandeld zoals verwacht mag worden van een behoorlijk handelend advocaat, en daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.  Het eerste klachtonderdeel is derhalve gegrond.

 

Ad klachtonderdeel 3

 

5.4      Klager verwijt verweerder dat verweerder slecht bereikbaar was en niet zou hebben gereageerd op verzoeken om terug te bellen. Deze klacht wordt door klager niet met feiten onderbouwd. Verweerder betwist dat hij slecht bereikbaar was en herkent zich niet in het door klager geschetste beeld. Nu klager de klacht niet nader heeft toegelicht en onderbouwd, kan niet worden vastgesteld dat het verweten handelen feitelijk heeft plaatsgevonden. Het derde klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

 

 

6          MAATREGEL

 

6.1      Gelet op de aard en de ernst van de verweten gedraging, alsmede rekening houdend met het feit dat verweerder een blanco tuchtrechtelijk verleden heeft en ter zitting inzicht heeft getoond in zijn handelen, is de raad van oordeel dat kan worden volstaan met een waarschuwing.

 

 

7          GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

 

    

7.1      Aangezien de klacht gegrond wordt verklaard, moet verweerder het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

 

7.2     De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder , gelet op artikel 48ac, eerste lid, onder a, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 50,00 aan reiskosten. De raad bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden overgemaakt naar het daartoe tijdig door klager aan verweerder opgegeven rekeningnummer.

 

7.3     De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder, gelet op artikel 48ac, eerste lid, onder b, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.000,00. De raad bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden betaald aan de Nederlandse Orde van Advocaten door overmaking naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

 

 

BESLISSING

 

De raad van discipline:

 

-             verklaart klachtonderdeel 1 en 2 gegrond;

 

-             verklaart klachtonderdeel 3 ongegrond;

 

-             legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

 

-             veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klager;

 

-             veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,00 aan klager, op de wijze en binnen de termijn als boven onder 7.2 bepaald;

 

-             veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de wijze en binnen de termijn als boven onder 7.3 bepaald;

 

 

 

Aldus beslist door mr. M.T. van Vliet, voorzitter, mrs. J.D.E. van den Heuvel en W.A.A.J. Fick-Nolet , leden, bijgestaan door mr. C.M. van den Reek als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 november 2018.

 

 

 

 

 

 

Griffier                                                                 Voorzitter

 

 

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

 

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 5 november 2018

 

 

 

verzonden aan:

 

-  klager

-  verweerder

-  de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

-  de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-  de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

-  het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

 

rechtsmiddel

Van deze beslissing staat, ten aanzien van de ongegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

- klager

-  verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

Van deze beslissing staat, ten aanzien van de gegrond verklaarde klachtonderdelen, hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

-  verweerder

-  de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

 

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

 

a.               Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b.               Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

 

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.

c.               Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

 

d.         Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl .

 

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

 

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl