Rechtspraak
Uitspraakdatum
05-11-2018
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2018:159
Zaaknummer
18-434/DB/ZWB
Inhoudsindicatie
Klaagster verwijt verweerder gebrekkige communicatie, haar niet in persoon te hebben ontmoet, niet te hebben meegewerkt aan overdracht van het dossier, de voortgang van de zaak te hebben tegengewerkt, de opdracht eenzijdig te hebben neergelegd, geen inzichtelijke declaraties te hebben verzonden, geen duidelijke afspraken over werkwijze en financiële consequenties te hebben gemaakt en zich niet hebben gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Verweerder heeft helder en duidelijk met klaagster gecommuniceerd, heeft een begrijpelijke opdrachtbevestiging gezonden, die door klaagster voor akkoord is ondertekend. Klaagster heeft bovendien de zaak zelf beëindigd door de opdracht in te trekken. Dat verweerder en klaagster en elkaar nooit in persoon hebben ontmoet, is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar, zeker gelet op het vele telefonische contact dat zij wel met elkaar hebben gehad. Klacht op alle onderdelen ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 5 november 2018
in de zaak 18-434/DB/ZWB
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerder
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief van 2 oktober 2017 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant een klacht ingediend tegen verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 8 juni 2018 met kenmerk K17-115 , door de raad ontvangen op 12 juni 2018 , heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 24 september 2018 in aanwezigheid van klaagster, bijgestaan door haar gemachtigde, en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van de hiervoor bedoelde brief van de deken met de daarbij behorende bijlagen, alsmede van de nagekomen brief van de gemachtigde van klaagster van 7 september 2018, eveneens met bijlagen.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 In mei 2016 heeft klaagster telefonisch contact opgenomen met het kantoor van verweerder en gesproken met één van zijn juridisch medewerksters. Een persoonlijk gesprek met verweerder was op dat moment op korte termijn niet mogelijk. Klaagster heeft toen gekozen voor een telefonische inventarisatie, waardoor de zaak sneller zou kunnen worden opgepakt. De juridisch medewerkster van verweerder heeft uitgebreid met klaagster gesproken, waarna verweerder een opdrachtbevestiging aan klaagster heeft gezonden. Deze is door klaagster voor akkoord ondertekend. Klaagster heeft daarbij ook een kopie van haar ID-bewijs overgelegd. Verweerder heeft vervolgens contact met de verzekeraar van de wederpartij van klaagster opgenomen.
2.2 Op 28 oktober 2016 heeft verweerder uitvoerig met klaagster gesproken over het terughoudende standpunt van de verzekeraar van haar wederpartij, over de eigen medewerking van klaagster en het wederzijds vertrouwen. De tijdens dat telefoongesprek gemaakte afspraken over het aanleveren van zaken zijn door verweerder bevestigd in zijn e-mailbericht van 31 oktober 2016 aan klaagster. Verweerder vraagt klaagster herhaaldelijk om het toezenden van gerichte en werkbare informatie. Klaagster weigert die informatie te overleggen. Op 17 januari 2017 hebben klaagster en verweerder wederom een uitvoerig telefoongesprek. Dit telefoongesprek wordt door verweerder bij e-mail van diezelfde dag aan klaagster bevestigd. Verweerder geeft aan dat klaagster de beweerdelijk door haar geleden schade goed zal moeten onderbouwen en vraagt daarvoor bij klaagster de nodige stukken op. Klaagster beantwoordt de mail van verweerder op 17 januari 2017. Verweerder antwoord vervolgens op 19 januari 2017 en geeft nogmaals aan dat klaagster de beweerdelijk door haar geleden schade deugdelijk zal moeten onderbouwen en vraagt daarvoor de nodige stukken op.
2.3 Klaagster mailt verweerder op 16 februari 2017 dat zij ondanks de eventuele meningsverschillen en frustratie de zaak toch met verweerder wil doorzetten. Klaagster zegt ook toe beter haar best te doen om sneller te reageren op de e-mails van verweerder en zend vervolgens nog wat informatie toe. Op 17 februari 2017 geeft verweerder aan dat hij het dan nog een allerlaatste keer met klaagster wil proberen en de gegevens aan de aansprakelijke partij zal toezenden. Op 14 april 2017 stuurt verweerder een brief aan klaagster met daarbij een door hem verkregen huisartsenjournaal, waarover verweerder met klaagster wil spreken. Klaagster reageert niet op zijn verzoek om contact. Medio mei laat klaagster telefonisch weten naar een andere advocaat te zullen overstappen. Verweerder heeft dat op 12 mei 2017 per e-mail aan klaagster bevestigd. Verweerder ontvangt op 14 juni 2017 een brief van de opvolgend advocaat van klaagster met het verzoek om het dossier aan hem te overhandigen. Verweerder neemt vervolgens met de opvolgend advocaat contact op om over zijn kosten overleg te voeren. Op 27 juni 2017 stuurt verweerder een e-mail aan de opvolgend advocaat en geeft aan dat hij bereid is het dossier over te dragen indien klaagster de verschuldigdheid van de declaraties van verweerder erkent.
2.4 Op 8 augustus 2017 schrijft klaagster verweerder opnieuw aan en stelt zij hem aansprakelijk voor geleden schade, maar vraagt zij verweerder tevens de zaak toch weer op te pakken. Verweerder antwoordt daarop op 23 augustus 2017 en laat weten dat hij de opdracht niet opnieuw zal aanvaarden en dat geen sprake is van schade, aangezien er door verweerder ook geen kosten bij klaagster in rekening zijn gebracht. Verweerder stuurt klaagster op 8 september 2017 vervolgens een kopie van de relevante stukken uit het dossier en geeft aan dat hij zijn dossier zal afwikkelen en sluiten. Klaagster heeft zich vervolgens bij brieven van haar gemachtigde met de onderhavige klacht tot de deken gewend.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
1. de communicatie met klaagster gebrekkig verliep;
2. hij klaagster nooit in persoon heeft ontmoet en haar gegevens niet heeft geverifieerd;
3. hij niet heeft meegewerkt aan de overdracht van het dossier, waarbij hij zich ten onrechte heeft beroepen op zijn retentierecht;
4. hij opzettelijk informatie heeft achtergehouden bij de afgifte van het dossier aan klaagster;
5. hij de voortgang van de zaak heeft tegengewerkt door het dossier niet door te zenden aan de opvolgend advocaat;
6. hij de zaak eenzijdig, zonder toestemming van klaagster, heeft neergelegd;
7. hij geen inzichtelijke declaraties heeft gezonden;
8. hij heeft geweigerd klaagster op zijn kantoor te ontvangen;
9. hij omtrent zijn werkwijze en de financiële consequenties geen duidelijke afspraken heeft gemaakt;
10. hij zich met al het voorgaande niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt.
4 VERWEER
4.1 Verweerder ontkent dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Voor wat betreft het verwijt dat hij gebrekkig met klaagster zou hebben gecommuniceerd, wijst verweerder op het feit dat door klaagster nergens inzichtelijk wordt gemaakt wat er dan niet goed was en dat uit het dossier eenvoudigweg het tegendeel blijkt. Er is zeer veel telefonisch contact met klaagster geweest en er is met stelselmatige regelmaat via brief en e-mail met haar gecommuniceerd. Verweerder betwist dat hij in moeilijk te begrijpen taal zou hebben gecommuniceerd en stelt dat juist sprake is geweest van heldere en duidelijke communicatie. Verweerder wijst specifiek op tal van e-mailberichten die hij aan klaagster heeft gezonden.
4.2 Verweerder erkent dat geen ontmoeting met klaagster heeft plaatsgevonden. Verweerder geeft aan dat de intake met klaagster, na verzoek tot contact van klaagster zelf, telefonisch is gedaan door zijn juridisch medewerkster. Dit is in overleg met klaagster zo gedaan. Klaagster was ook welkom op het kantoor van verweerder, maar dan zou er wat meer tijd verstrijken voordat verweerder de zaak zou kunnen oppakken. Klaagster heeft toen zelf gekozen voor een telefonische intake met een juridisch medewerkster en heeft daar nimmer iets over gezegd of daarover geklaagd. Sterker nog, zij stemde in met de eerste inspanningen tot het snel op de rails zetten van het dossier en heeft uitvoerig met de juridisch medewerkster gesproken. Daarna heeft klaagster de opdrachtbevestiging in ontvangst genomen, de intakepapieren ter bevestiging getekend en geretourneerd en een kopie van haar ID-bewijs verstrekt. Verweerder heeft een kopie van het ID-bewijs in zijn dossier en heeft dus de identiteit van klaagster wel degelijk vastgesteld.
4.3 Verweerder betwist dat hij niet heeft meegewerkt aan de overdracht van het dossier. De opvolgend advocaat van klaagster heeft zich per brief tot verweerder gewend en hem gevraagd het dossier aan hem te doen toekomen. Verweerder heeft de opvolgend advocaat desgevraagd gewezen op de met klaagster gemaakte afspraken omtrent handelen en kosten bij overdracht en heeft de opvolgend advocaat verzocht om klaagster te laten bevestigen dat de kosten van verweerder zullen worden voldaan. De opvolgend advocaat van klaagster heeft met verweerder telefonisch contact gehad en verzocht om de gemaakte afspraken per mail toe te zenden. Aan dat verzoek heeft verweerder voldaan, waarna hij niets meer van de opvolgend advocaat heeft gehoord. Verweerder heeft de verzekeraar vervolgens nog gevraagd om de openstaande nota’s te voldoen. Verder heeft verweerder klaagster aangegeven dat zij een kopie van het dossier kon komen ophalen of dat het haar kon worden toegezonden. Dat is op 8 september 2017 uiteindelijk ook gebeurd.
4.4 Verweerder ontkent dat hij informatie heeft achtergehouden bij de overdracht. Verweerder heeft werkelijk geen idee waar dat over gaat. Verweerder geeft daarnaast nog aan dat hij bij overdracht precies verteld heeft hoe het zat en dat ook aan klaagster en haar opvolgend advocaat heeft bevestigd. Door verweerder is geen informatie achtergehouden. Ook niet voor wat betreft de declaraties. Klaagster heeft steeds een kopie van de declaraties ontvangen heeft daar nimmer iets over gezegd. Bij het ophalen van het dossier is door klaagster ook niet aangegeven dat er zaken zouden ontbreken. Daarvan is simpelweg geen sprake.
4.5 Verweerder betwist dat hij klaagster zou hebben tegengewerkt bij de voortgang van de zaak. Volgens verweerder is juist het tegendeel waar. Zowel verweerder als zijn juridisch medewerksters hebben klaagster herhaaldelijk, zowel telefonisch als schriftelijk, gewezen op de noodzaak van voortgang in het dossier en het belang om inhoudelijk en goed onderbouwd met de verzekeraar in gesprek te blijven en ook dat het noodzaak is dat klaagster daar enige inspanningen voor verricht door gericht te reageren op vragen en door stukken of informatie aan te leveren en door goedkeuring te verlenen voor het doorzenden van medische informatie. Dat de aansprakelijke verzekeraar zich nogal terughoudend opstelde ten aanzien van het betalen van een voorschot op de schade is een ander verhaal. Dat had enerzijds te maken met het gebrek van aanleveren van constructieve documentatie en medische informatie, maar ook met het feit dat klaagster eerder zelf informatie aan de schadebehandelaar had verstrekt, die door de verzekeraar in tegenspraak werd geacht met de vordering zoals die later is ingediend. Verweerder heeft dat ook meermalen aan klaagster aangegeven.
4.6 Verweerder heeft de zaak niet eenzijdig neergelegd. Het is juist klaagster geweest die ervoor heeft gekozen om geen gebruik meer te maken van de diensten van verweerder door de opdracht in te trekken en een andere advocaat te benaderen. Dat die advocaat uiteindelijk de behandeling van het dossier niet heeft overgenomen, betekent niet dat klaagster de opdracht niet heeft beëindigd. Klaagster heeft telefonisch medio mei 2017 aangegeven niet meer met verweerder verder te willen. Verweerder heeft dat per brief bevestigd en heeft daarna zijn werkzaamheden beëindigd. Van eenzijdig neerleggen van de zaak is geen sprake.
4.7 Ook het verwijt dat verweerder klaagster geen declaraties zou hebben gestuurd is onjuist. Verweerder heeft zijn declaraties steeds aan de verzekeraar verzonden, met een kopie aan klaagster. Klaagster heeft derhalve alle declaraties ontvangen.
4.8 Verweerder ontkent dat hij klaagster niet op kantoor wilde ontvangen. Klaagster was meer dan welkom op het kantoor van verweerder, maar na de intrekking van haar opdracht, op haar termen en op haar tijd, was verweerder inderdaad niet bereid om haar nog te ontvangen. Klaagster was immers overgestapt naar een andere advocaat en daardoor niet langer de cliënte van verweerder. Verweerder was dus niet verplicht om klaagster op dat moment nog te ontvangen.
4.9 De afspraken omtrent de kosten zijn door verweerder duidelijk met klaagster besproken en vastgelegd in een opdrachtbevestiging. Bovendien zijn de gemaakte afspraken in de letselschadebranche volstrekt gebruikelijk. De declaraties zijn aan klaagster en aan de verzekeraar van de tegenpartij gezonden. Klaagster heeft verweerder nog eens om uitleg gevraagd en die uitleg heeft verweerder haar ook gegeven. Verweerder benadrukt dat hij geen kosten bij klaagster in rekening heeft gebracht. De verzekeraar van de tegenpartij van klaagster heeft een deel van zijn kosten betaald en het deel dat niet is betaald is door verweerder afgeboekt. Verweerder heeft klaagster daarvan ook op de hoogte gesteld.
4.10 Verweerder ontkent tot slot dat hij zich niet als een behoorlijk advocaat zou hebben gedragen. Verweerder geeft aan dat dit verwijt nergens concreet wordt. Verweerder heeft zich steeds fatsoenlijk en netjes opgesteld, heeft de samenwerking met klaagster ook meerdere malen een nieuwe kans willen geven na eerdere problemen en heeft klaagster gewezen op haar eigen houding. Verweerder heeft meer dan gebruikelijk contact met klaagster gehad en veelvuldig telefonisch met haar gesproken. Verweerder en zijn medewerksters zijn daarbij altijd netjes en fatsoenlijk gebleven en te allen tijde is gepoogd om de voortgang in het dossier te houden. Nadat klaagster de opdracht had ingetrokken, heeft verweerder het dossier aan klaagster verstrekt en zijn nog openstaande kosten afgeboekt. Verweerder is van mening dat hij daarmee wel degelijk heeft gehandeld zoals het een behoorlijk advocaat betaamt.
5 BEOORDELING
De tuchtrechter heeft gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij de zaak behandelt en met de keuzes, zoals over procesrisico en kostenrisico, waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. De raad zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.
Ad klachtonderdeel 1
5.1 Klaagster verwijt verweerder dat de communicatie met haar gebrekkig verliep. Volgens klaagster zou de correspondentie onduidelijk zijn door het gebruik van veel vakjargon en zouden brieven aan de verzekeraar niet worden doorgezonden. Verweerder betwist dat sprake is geweest van gebrekkige communicatie. Verweerder wijst juist op het feit dat hij veelvuldig zowel telefonisch als per email en per brief contact met klaagster heeft gehad. Verweerder ontkent dat hij onbegrijpelijke taal zou hebben gebruikt en betwist dan ook dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
5.2 Uit het dossier en de door zowel klaagster als verweerder overgelegde stukken blijkt dat er veelvuldig contact tussen klaagster en verweerder is geweest. Daaruit blijkt ook dat klaagster door verweerder op de hoogte werd gehouden van de ontwikkelingen in het dossier. Verweerder heeft klaagster daarbij aangeschreven in begrijpelijke taal. Onbegrijpelijk vakjargon wordt door verweerder niet gebruikt. Uit de reacties die klaagster zelf aan verweerder heeft gestuurd, blijkt dat zij de brieven van verweerder goed heeft begrepen. Voor zover de raad kan vaststellen is er dus geen sprake van onduidelijke communicatie. Voor zover klaagster erover klaagt dat zij niet alle correspondentie heeft ontvangen, verwijst verweerder naar de opdrachtbevestiging. In de opdrachtbevestiging is duidelijk opgenomen dat klaagster niet van alle correspondentie kopieën zal ontvangen, maar door verweerder op de hoogte zal worden gehouden van de grote lijnen. Klaagster heeft daar vooraf nadrukkelijk mee ingestemd. Uit de door beide partijen overgelegde stukken blijkt dat verweerder klaagster op de hoogte heeft gehouden van de zaak en haar bij de voortgang van de zaak heeft betrokken. Waar nodig heeft klaagster ook afschriften ontvangen en is met haar overleg gevoerd. Klachtonderdeel 1 is derhalve ongegrond.
Ad klachtonderdeel 2
5.3 Klaagster verwijt verweerder dat hij haar nooit in persoon heeft ontmoet en haar gegevens niet heeft geverifieerd. Verweerder erkent dat geen persoonlijk gesprek heeft plaatsgevonden, maar geeft aan dat er wel veel telefonisch contact met klaagster is geweest. De identiteit van klaagster heeft verweerder wel degelijk verifieerd. Klaagster heeft hem immers een kopie van haar ID-bewijs toegezonden en deze kopie heeft verweerder in zijn dossier opgenomen. Desgevraagd heeft klaagster tijdens de mondelinge behandeling nog aangegeven dat zij verweerder had willen zien om de identiteit van verweerder vast te stellen. Klaagster zou namelijk niet duidelijk zijn geweest dat verweerder wel echt haar advocaat was. De raad is van oordeel dat dit klachtonderdeel ongegrond is. Klaagster en verweerder hebben veelvuldig telefonisch contact met elkaar gehad en hebben ook per email en per brief met elkaar gecommuniceerd. Als klaagster het van belang had gevonden om verweerder persoonlijk te zien, dan had zij een persoonlijk gesprek kunnen vragen, hetgeen zij, blijkens het dossier, nimmer heeft gedaan. Het enkele feit dat klaagster en verweerder elkaar niet persoonlijk hebben ontmoet, betekent derhalve niet dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
Ad klachtonderdeel 3
5.4 Klaagster verwijt verweerder dat hij niet heeft meegewerkt aan de overdracht van het dossier en zich ten onrechte op zijn retentierecht zou hebben beroepen. Verweerder betwist dat hij niet heeft meegewerkt aan overdracht van het dossier en wijst op de in de opdrachtbevestiging opgenomen afspraken omtrent zijn kosten en overdracht van het dossier. Verweerder heeft zich aan die afspraken gehouden. Uit de overgelegde stukken blijkt dat verweerder is benaderd door de opvolgend advocaat van klaagster. Verweerder heeft hem te woord gestaan en heeft hem de nodige informatie doen toekomen. Toen bleek dat deze advocaat de zaak toch niet zou overnemen, heeft verweerder uiteindelijk getracht betaling van zijn declaraties bij de verzekeraar te bewerkstelligen en heeft hij het dossier aan klaagster afgegeven. Dat verweerder eerst getracht heeft om betaling van zijn declaraties te verkrijgen alvorens het dossier af te staan, is hem toegestaan, mits het belang van de cliënt daardoor niet in gevaar komt. Klaagster heeft niet gesteld of aannemelijk gemaakt dat haar belang in gevaar is gekomen. Verweerder had derhalve het recht om eerst betaling van zijn declaraties proberen te verkrijgen. Klachtonderdeel 3 is derhalve ongegrond.
Ad klachtonderdeel 4
5.5 Verweerder zou volgens klaagster opzettelijk informatie hebben achtergehouden bij de afgifte van het dossier. Verweerder ontkent dat daar sprake van is. Verweerder wijst erop dat klaagster het dossier zelf heeft opgehaald en dat alle stukken zich daarin bevonden. De stellingen van klaagster en verweerder staan op dit punt lijnrecht tegenover elkaar. Indien klaagster en verweerder twisten over de feiten, dan kunnen deze door de raad niet worden vastgesteld en kan alleen al om die reden de klacht niet gegrond worden verklaard. De raad kan immers niet vaststellen of er inderdaad stukken in het dossier ontbraken, zeker nu klaagster niet concreet aangeeft wat er dan zou ontbreken. Ook het vierde klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
Ad klachtonderdeel 5
5.6 Verweerder zou volgens klaagster de voortgang van de zaak hebben tegengewerkt door het dossier niet door te zenden aan de opvolgend advocaat. Uit de door beide partijen overgelegde stukken blijkt niet dat verweerder de overdracht van de zaak moedwillig zou hebben tegengewerkt. Waarom de opvolgend advocaat van klaagster de zaak uiteindelijk toch niet heeft overgenomen blijkt niet uit het dossier. De raad kan dan ook niet vaststellen dat verweerder daarvan enig verwijt kan worden gemaakt. Klachtonderdeel 5 is ongegrond.
Ad klachtonderdeel 6
5.7 Klaagster verwijt verweerder dat hij de zaak eenzijdig, zonder haar toestemming, zou hebben neergelegd. Verweerder geeft aan dat het juist klaagster is die de opdracht heeft ingetrokken. Uit het dossier blijkt dat klaagster medio mei telefonisch contact met verweerder heeft opgenomen en zelf heeft aangegeven de opdracht in te willen trekken. Verweerder heeft dit per email van 12 mei 2017 aan klaagster bevestigd. Er heeft zich nadien ook daadwerkelijk een andere advocaat namens klaagster gemeld om het dossier over te nemen. Duidelijk is derhalve dat niet verweerder, maar klaagster zelf het initiatief tot beëindiging heeft genomen en verweerder de zaak niet eenzijdig heeft neergelegd. Klachtonderdeel 6 is dan ook ongegrond.
Ad klachtonderdeel 7
5.8 Klaagster verwijt verweerder dat hij geen inzichtelijke declaraties heeft verzonden. Verweerder ontkent dat hij geen inzichtelijke declaraties heeft gezonden en wijst op het feit dat alle declaraties aan de verzekeraar zijn verzonden, met een kopie aan klaagster. Uit het dossier blijkt dat klaagster in elk geval een declaratie heeft ontvangen, aangezien zij daarop heeft gereageerd. Klachtonderdeel 7 is derhalve ongegrond.
Ad klachtonderdeel 8
5.9 Klaagster verwijt verweerder dat hij heeft geweigerd om klaagster, nadat zij de opdracht had ingetrokken, op zijn kantoor te ontvangen. Uit het dossier blijkt dat klaagster verweerder op 12 juli 2017 heeft aangeschreven. Dat was nadat zij hem had laten weten de opdracht in te trekken en nadat de opvolgend advocaat zich bij verweerder had gemeld in verband met de overname van het dossier. Klaagster vroeg naar de stand van zaken in haar dossier en vraagt om een gesprek in diezelfde week. Verweerder heeft klaagster daarop laten weten verbaasd te zijn over haar brief en heeft aangegeven dat hij op vakantie zou gaan en alleen tijd had voor een telefonisch overleg. Daarop heeft klaagster niet gereageerd. Op 8 augustus 2017 schrijft klaagster vervolgens verweerder opnieuw aan en stelt ze hem aansprakelijk voor door haar geleden schade. Verweerder laat op 23 augustus 2017 weten dat hij de opdracht niet opnieuw zal aanvaarden en dat er geen sprake is van schade, aangezien er door hem ook geen kosten bij klaagster in rekening zijn gebracht. Dat verweerder klaagster kort voor zijn vakantie niet op kantoor wilde ontvangen, betekent niet dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klaagster was immers op dat moment niet langer de cliënt van verweerder, want zij had de opdracht zelf ingetrokken. Voordat het überhaupt tot een gesprek kon komen, heeft klaagster verweerder vervolgens aansprakelijk gesteld. Daaruit blijkt niet dat zij uit is op een oplossing. Dat verweerder haar in die omstandigheden niet op zijn kantoor heeft uitgenodigd is begrijpelijk en niet klachtwaardig. Ook klachtonderdeel 8 is derhalve ongegrond.
Ad klachtonderdeel 9
5.10 Klaagster verwijt verweerder dat hij geen duidelijke afspraken zou hebben gemaakt over zijn werkwijze en de financiële consequenties. Verweerder betwist dit ten stelligste en wijst op de opdrachtbevestiging van 25 mei 2016 en de kwaliteitsverklaring van de LSA. De raad is van oordeel dat uit die stukken duidelijk blijkt welke afspraken er door verweerder met klaagster zijn gemaakt. Als klaagster de opdrachtbevestiging niet zou hebben begrepen, had het op haar weg gelegen om bij verweerder om uitleg te vragen. Uit het dossier blijkt niet dat klaagster dit heeft gedaan, terwijl zij wel met de opdrachtbevestiging akkoord is gegaan en deze heeft ondertekend. Verweerder heeft daarmee zijn werkwijze en de financiële consequenties daarvan duidelijk vastgelegd, zodat ook het negende klachtonderdeel ongegrond is.
Ad klachtonderdeel 10
5.11 Tot slot verwijt klaagster verweerder dat hij niet zou hebben gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Gelet op het feit dat de negen voorgaande klachtonderdelen ongegrond zijn, is ook dit laatste klachtonderdeel ongegrond. Uit niets blijkt dat verweerder zich onbehoorlijk zou hebben gedragen.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart de klacht op alle onderdelen ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.T. van Vliet , voorzitter, mrs. J.D.E. van den Heuvel en W.A.A.J Fick-Nolet, leden, bijgestaan door mr. C.M. van den Reek als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 november 2018.
Griffier Voorzitter
mededelingen van de griffier ter informatie:
verzending
Deze beslissing is in afschrift op 5 november 2018
verzonden aan:
- klaagster
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
- de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten
- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten
rechtsmiddel
Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:
- klaagster
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant
- de deken van de Nederlandse orde van Advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 85452, 2508 CD Den Haag
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres:
Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag
Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701
Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
d. Per e-mail
Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl .
Tegelijkertijd met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl