Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-11-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2018:233

Zaaknummer

18-168

Inhoudsindicatie

ESSENTIE: Klacht tegen eigen advocaat (deels) gegrond wat betreft zijn optreden in de echtscheidingsprocedure van klaagster. Verweerder heeft teveel gevaren op de koers die klaagster hem voorhield en op voorstellen waarmee klaagster steeds als eerste kwam. Verweerder heeft onvoldoende sturing gegeven en had meer regie en initiatief moeten tonen. Verder heeft verweerder op onderdelen onvoldoende geadviseerd en was zijn bijdrage aan het viergesprek met de wederpartij te gering. Berisping.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 12 november 2018

in de zaak 18-168

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

tegen

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 19 april 2017 heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerder. In verband met de verplaatsing van het kantoor van verweerder naar het arrondissement Midden-Nederland is de klacht van klaagster overgedragen aan de deken Midden-Nederland (hierna: de deken).

1.2    Bij brief aan de raad van 26 februari 2018 met kenmerk 18-0036/FH/sd, door de raad digitaal ontvangen op diezelfde dag, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 17 september 2018 in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    de brief van de gemachtigde van verweerder van 31 augustus 2018 met bijlage, door de raad ontvangen op 3 september 2018.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Klaagster is op 11 november 2002 gehuwd onder huwelijkse voorwaarden met de heer S. (hierna: de ex-partner).

2.3    Medio 2016 zijn klaagster en de ex-partner uit elkaar te gaan. In september 2016 hebben klaagster en de ex-partner afspraken gemaakt ten aanzien van de kinderen. Klaagster heeft bij het overleg daarover met de ex-partner gebruik gemaakt van een concept ouderschapsplan, opgesteld door mr. U., door wie klaagster zich eerder juridisch had laten adviseren.

2.4    Via haar nieuwe partner is klaagster op enig moment in contact gekomen met verweerder.

2.5    Bij e-mail van 26 oktober 2016 heeft klaagster verweerder verzocht het echtscheidingsproces “in goede banen te leiden” en aangekondigd dat haar ex-partner eerst een ouderschapsplan wenste en dat zij de benodigde stukken zo spoedig mogelijk aan verweerder zou toesturen.

2.6    Op eveneens 26 oktober 2016 heeft verweerder aan klaagster geschreven:

“Hierbij een eerste opzet in pdf en als bijlage, want dan kun je aanpassen. Een gezamenlijke kinderrekening voeden met E 450,00 pp per maand is regulier.

Ook kan dat wordt uitgerekend aan de hand van de inkomsten en de uitgaven en de week op week af regeling wat de bijdragen exact dienen te zijn….

Ik hoor.”

2.7    Op 28 oktober 2016 heeft klaagster geantwoord dat het toegestuurde ouderschapsplan haar goed lijkt en dat zij zelf nog een vakantieverdeling zal toevoegen.

2.8    Bij brief van 3 november 2016 heeft verweerder de opdracht aan klaagster bevestigd.

2.9    Op 17 november 2016 heeft klaagster verweerder per e-mail verzocht een echtscheidingsverzoek in te dienen. Daarop heeft verweerder diezelfde dag per e-mail gereageerd met de woorden: “Ok. Maak concept.”

2.10    Bij e-mail van 22 november 2016 heeft verweerder een concept echtscheidingsverzoek aan klaagster toegestuurd en gemeld:

“Dit verzoek zou ingediend kunnen worden. De ontbrekende stukken volgen dan, zeg het maar. Per indiening verzoek ben jij verlost van jouw maandelijkse bijdrage aan de woning.”

2.11    Klaagster heeft diezelfde dag per e-mail enkele vragen gesteld waarop verweerder (met hoofdletters in de e-mail van klaagster) als volgt heeft geantwoord:

“Hoi [voornaam verweerder],

Ik heb bijlage gelezen, stel dat [naam kind] liever bij mij staat ingeschreven zou dat kunnen indien mogelijk (is enkel een vraag, geen verzoek) KAN, PAS IK HET AAN.

Moet ik nu alles tekenen of jou hierbij akkoord geven? AKKOORD IS GENOEG, DAARBIJ ZEGGEN DAT IK VOOR JOUW HET AANGEPASTE OUDERSCHAPSPLAN MAG ONDERTEKENEN.

Huw vw. worden gescand, lukt vandaag of morgen. Oke? OK.

2.12    Op eveneens 22 november 2016 heeft klaagster haar akkoord gegeven. Verweerder heeft daarna het echtscheidingsverzoek bij de rechtbank ingediend. Het echtscheidingsverzoek dat zich in het klachtdossier bevindt (niet ondertekend en gedateerd op 18 november 2016) vermeldt onder meer:

“VII    althans te bepalen dat partijen binnen de gemeente Alkmaar het verblijf dienen te houden, alsmede eerst na rechterlijke toestemming, het verblijf buiten de gemeente Alkmaar zullen mogen kunnen hebben;

VIII     althans te bepalen dat de man als zorgbijdrage E 450,00 per maand, bij vooruitbetaling, op de (door de vrouw aan te wijzen) kinderrekening dient over te maken, althans aan de vrouw dient te voldoen;

IX     partijen te veroordelen, met inachtneming van de huwelijkse voorwaarden, met elkaar over te gaan tot verdeling van de gemeenschappelijke goederen en zaken, met benoeming van een notaris en onzijdige personen als volgens de wet en de peildatum daarvoor vast te stellen de datum indiening verzoek echtscheiding;”

2.13    Op 9 december 2016 heeft klaagster aan verweerder bericht:

“Hi [voornaam verweerder],

Het heeft mijn voorkeur om onze huwelijkse voorwaarden af te wikkelen zoals de wet mij voorschrijft. Dus kort geschetst (vul aan waar nodig)

-    bepalen partneralimentatie

-    bepalen hoogte kinderalimentatie en openen kinderrekening (jouw voorstel 450 per kind)

-    (…)

-    Mijn ingebrachte erfenis 45500 e, hoe deze te verrekenen?

-    (…)

Het lijkt mij goed om mijn wensen zo kort mogelijk in een brief te zetten en vooralsnog niet af te spreken; ik wil weten waaromzij van de wettelijke afwikkeling zouden willen/kunnen afwijken. (…)

We spreken.

Groet [voornaam klaagster]”

2.14    Tussen 21 december 2016 en 21 januari 2017 is het kantoor van verweerder gesloten geweest (in verband met een schorsing van verweerder in zijn praktijkuitoefening).

2.15    Op 16 januari 2017 om 11:29 uur heeft klaagster aan verweerder een e-mail gestuurd met een concepttekst gericht aan de ex-partner inhoudende een afwikkelingsvoorstel. Diezelfde dag heeft klaagster, het tijdstip is de raad niet helder, het afwikkelingsvoorstel – in iets andere bewoordingen en met een andere lay-out – aan de ex-partner verstuurd. In het voorstel wordt onder meer gesproken over het openen van een kinderrekening ten behoeve van de kinderbijdrage.

2.16    Met het oog op een ‘viergesprek’ dat op 7 februari 2017 gepland stond tussen klaagster en verweerder enerzijds en de ex-partner en zijn advocaat anderzijds heeft klaagster op 26 januari 2017 aan verweerder per e-mail onder meer bericht:

“Om viergesprek van 7 Feb te laten slagen, heb ik hun schriftelijke reactie op mijn voorstellen nodig; zodat we ook definitieve afspraken op 7 Feb kunnen maken. We gaan niet bij elkaar op de koffie: wat zijn hun tegenargumenten?

Dus:

Ik wil zsm scheiden op wijze dat de wet mij voorschrijft.

Aanvullend hebben we voorstel om boeteclausule te betalen gedaan.

Agendapunten (gesprek duurt 60 min?):

In deze volgorde en max 10 min per punt (zes punten) (ik ben timekeeper)

-voorstel lening  ten aan zien voorstel rentevoorziening [voormalig echtelijke woning]

-aanvraag partneralimentatie

-terugbetalen erfenis grootmoeder [naam], ná verkoop huis

-terugbetalen schuld aan ouders [ex-partner]

-ouderschapsplan ondertekenen met evt aanvulling [ex-partner] (welke aanvullingen dan?)

-verdeling pensioen zoals de wet voorschrijft

(…)

Als we niet weten hoe zijn erin staan, heeft viergesprek voor mij geen toegevoegde waarde en kost alleen maar tijd, geld en energie.

Kan je hier wat mee?”

2.17    Op 7 februari 2017 heeft het viergesprek plaatsgevonden.

2.18    Bij e-mail van 13 februari 2017 heeft klaagster verweerder enkele vragen gesteld over onder meer hypotheek- en huurbetalingen en pensioenaanspraken. Op 17 februari 2017 heeft verweerder als volgt gereageerd:

“De onderstaande vragen laten zich qua tijd niet eenvoudig beantwoorden kosten dus –veel tijd-.

Alleen al verbaal uitleggen kost zomaar een uur.

De vraag is hoe ver jij nu met meneer bent en of beantwoording – nog – nodig.

Hoe is deze week verlopen?”

2.19    Op 3 maart 2017 heeft klaagster per e-mail de opdracht aan verweerder ingetrokken en zich verder laten bijstaan door een andere advocaat.

2.20    Klaagster heeft op 19 april 2017 een klacht ingediend over verweerder.

 

3    KLACHT

3.1    Ter zitting heeft de raad de door de deken samengevatte klacht in de hierna te noemen onderdelen opgesplitst en deze aan partijen voorgehouden. De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:

a)    een onjuist en onvolledig echtscheidingsverzoek heeft ingediend en onvoldoende kennis van zaken heeft gehad;

Toelichting:

Verweerder heeft het echtscheidingsverzoek op 18 november 2016 ingediend zonder kennis te hebben genomen van de huwelijkse voorwaarden die verweerder op 22 november 2016 van klaagster heeft ontvangen. Het door verweerder opgestelde ouderschapsplan was onder de maat en is later door de opvolgend advocaat van klaagster geheel herschreven. In het echtscheidingsverzoek staan dingen opgenomen die verweerder niet zo met klaagster heeft besproken. Klaagster doelt dan op punt VII dat ziet op het verblijf binnen of buiten de gemeente en punt VIII waarin een aanname wordt gedaan over een kinderrekening. De in dat punt genoemde kinderbijdrage van € 450,- heeft verweerder uit de losse pols geschud en is nergens op gebaseerd. Het bedrag komt niet van klaagster. In punt IX staat dat een notaris nodig is maar klaagster heeft van verweerder nooit uitleg gekregen hoe zij met inachtneming van de huwelijkse voorwaarden kon afwikkelen. Verweerder heeft onvoldoende kennis gehad en geadviseerd over het aanhouden van het de voormalig echtelijke woning door klaagster en de ex-partner en de fiscale consequenties die dit zou hebben voor klaagster. De negatieve consequenties daarvan zijn klaagster pas helder geworden na inschakeling van de opvolgend advocaat. Ook de mededeling van verweerder dat klaagster per datum indiening verzoekschrift verlost zou zijn van de maandelijkse bijdrage aan de woning in zijn e-mail van 22 november 2016 is later onjuist gebleken.

b)    klaagster onjuist en onvolledig heeft geadviseerd over de huwelijkse voorwaarden;

Toelichting:

Klaagster heeft verweerder meermaals gevraagd de huwelijkse voorwaarden te interpreteren en gevraagd hoe het zat met bijvoorbeeld de erfenis van haar oma, de voormalig echtelijke woning en pensioen. Volgens verweerder waren de huwelijkse voorwaarden van klaagster ‘verwaterd’, althans niet meer van belang omdat partijen al zo lang getrouwd waren zodat er nu een gemeenschap van goederen zou zijn. Van de opvolgend advocaat heeft klaagster begrepen dat dit onjuist is. Pas nadat klaagster de opdracht aan verweerder heeft ingetrokken heeft hij haar geadviseerd de huwelijkse voorwaarden te laten checken door een notaris. 

c)    zich onvoldoende heeft ingelezen en zich onvoldoende heeft voorbereid op het viergesprek;

Toelichting:

Verweerder is onvoorbereid het viergesprek in gegaan. Verweerder heeft geen agenda opgesteld en heeft geen strategisch overleg met klaagster gepleegd. Het was onduidelijk welke insteek werd gekozen. Op vragen daarover van klaagster heeft verweerder geen input gegeven. Tijdens het gesprek was verweerder passief: hij had geen tekst, geen focus, geen toegevoegde waarde.

d)    onjuiste en onzorgvuldige declaraties heeft verstuurd;

Toelichting:

Verweerder heeft facturen verstuurd waarvan de omschrijving zo beperkt en onherkenbaar was dat klaagster de declaraties moeilijk kon controleren. Daarnaast heeft verweerder te veel uren gedeclareerd ten opzichte van de werkelijk gemaakte uren. Later heeft verweerder het uurtarief gematigd. Klaagster voelt zich zakelijk opgelicht.

e)    inactief is geweest en het proces heeft laten versloffen;

Toelichting:

Verweerder heeft niet de regie genomen. Nadat het echtscheidingsverzoek was ingediend lag het proces stil omdat verweerder een periode was geschorst. Klaagster heeft geen enkel document ontvangen van verweerder waarin haar mogelijkheden en rechten stonden opgesomd. Klaagster heeft zelf de regie moeten houden. Ter illustratie verwijst klaagster naar haar e-mail van 26 januari 2017 ten behoeve van het viergesprek waarin zij de lead heeft genomen. Op vragen van klaagster heeft verweerder kort of niet inhoudelijk gereageerd.

f)    onvoldoende en ondeugdelijk heeft gecommuniceerd;

Toelichting:

Verweerder heeft een communicatiestijl die advocaatonwaardig is. Zo ontving klaagster van hem een e-mail met de enkele tekst: “lezen!” en reageerde hij met “kill” toen klaagster na het viergesprek gemeld had niet akkoord te zijn met een uitstelverzoek van de wederpartij. Verweerder heeft te snel e mails gestuurd, vaak zonder uit te leggen wat hij bedoelde. Verweerder heeft tendentieus gecommuniceerd en met weinig kennis van zaken.

g)    geen kinderalimentatie heeft uitgerekend.

Toelichting:

Verweerder heeft gesteld dat een maandelijkse kinderbijdrage van € 450,- per persoon regulier is terwijl klaagster later duidelijk is geworden dat dit per situatie berekend kan worden aan de hand van de draagkracht van de ouders. Verweerder heeft een bedrag uit de losse pols geschud. Ook heeft verweerder niet gewezen op de risico’s van een kinderrekening. Zo is het verweerder later helder geworden dat beslaglegging op zo’n rekening niet mogelijk is.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft verweer gevoerd. Verweerder betwist tuchtrechtelijk laakbaar te hebben gehandeld en heeft daartoe het volgende aangevoerd.

Ad klachtonderdeel a)

4.2    Klaagster was al in overleg met de ex-partner toen verweerder in beeld kwam. Klaagster wilde de echtscheiding vlot geregeld hebben. Klaagster had zelf al een concept van het ouderschapsplan opgesteld. De stukken die verweerder heeft opgesteld dekten de lading en waren zo ingericht dat de ex-partner zonder veel kosten en moeite kon instemmen en als dit niet het geval was de rechter toch kon oordelen zodat er snel een peildatum zou komen. De rechtbank is gevraagd de scheiding conform de huwelijkse voorwaarden af te wikkelen. Deze voorwaarden zouden bij de afwikkeling van de boedel aan de orde komen. Het verzoekschrift is in concept aan klaagster voorgelegd en met haar goedkeuring bij de rechtbank ingediend. Onjuist is dat de genoemde punten haar niet bekend waren. Verweerder betwist dat hij geen kennis van zaken heeft en dat hij klaagster onjuist heeft geadviseerd. Verweerder licht toe dat het door hem gegeven advies juist is maar dat de daarop gebaseerde verzoeken niet altijd door de rechtbank worden toegewezen.

Ad klachtonderdeel b)

4.3    Verweerder betwist klaagster onjuist te hebben geadviseerd over de huwelijkse voorwaarden. Tijdens het intakegesprek had klaagster de huwelijkse voorwaarden niet voorhanden. Verweerder is afgegaan op de informatie die klaagster daarover heeft gegeven. Deze huwelijkse voorwaarden zouden bij de afwikkeling van de boedel aan de orde komen. Verweerder heeft in een conceptbrief aan de ex-partner (aan klaagster toegestuurd op 13 december 2016) al voorgesteld om voor de afwikkeling een notaris aan te wijzen. Nadat klaagster was overgestapt naar de opvolgend advocaat heeft verweerder klaagster geadviseerd de huwelijkse voorwaarden te laten beoordelen door een notaris omdat verweerder twijfelde aan de uitleg daarvan door de nieuwe advocaat.

Ad klachtonderdeel c)

4.4    Verweerder heeft het viergesprek voorbereid en het dossier andermaal doorgenomen. Over het viergesprek heeft verweerder meerdere keren contact gehad met klaagster. Klaagster had een lijst gemaakt met te bespreken onderwerpen. Haar idee was dat als de ex-partner zou instemmen de zaak ‘rond’ was en kon worden afgewikkeld. Zo had klaagster zelf ook aan de ex-partner bericht. Verweerder heeft zich tijdens de bespreking netjes en rustig gedragen om zo partijen de gelegenheid te geven zelf tot oplossingen te komen, zoals ook gebeurde.

Ad klachtonderdeel d)

4.5    Verweerder heeft vanwege zijn vriendschap met de nieuwe partner van klaagster op haar/hun verzoek op enig moment zijn uurtarief gematigd en de facturen aangepast. Verweerder heeft dit niet gedaan omdat de facturen niet klopten.

Ad klachtonderdeel e)

4.6    Klaagster wilde zelf de regie in handen houden en heeft steeds een leidende rol aangenomen. Klaagster had duidelijk voor ogen wat zij wilde en hoe zij de echtscheiding wenste af te wikkelen. Klaagster heeft regelmatig zelf conceptbrieven opgesteld, waaronder ook het voorstel aan de ex-partner vlak voor het viergesprek, welk voorstel verweerder op slechts enkele punten heeft aangepast. Verweerder heeft in deze zaak het spanningsveld ervaren tussen het zijn van opdrachtnemer en dominus litis. Omdat klaagster heel bewust de regie in handen wilde houden, heeft verweerder zich terughoudend opgesteld. Dit laatste ook om de kosten zo laag mogelijk te houden. Wel heeft verweerder steeds adequaat gereageerd op verzoeken van klaagster en actie ondernomen waar nodig.

Ad klachtonderdeel f)

4.7    Verweerder stelt voorop dat er geen algemene schrijfregels voor advocaten zijn en dat elke advocaat zijn eigen schrijfwijze heeft. Het feit dat verweerder en de nieuwe partner van klaagster al jaren bevriend waren maakte dat de communicatie met klaagster minder zakelijk was dan bij een niet bekende cliënt het geval zou zijn geweest. Klaagster heeft nimmer aangegeven dat zij de vriendschappelijk toon van verweerder niet prettig vond. Daarnaast is de correspondentie naar derden steeds correct en zakelijk geweest.

Ad klachtonderdeel g)

4.8    Wat de zorgbijdrage voor de kinderen betreft, wilde klaagster het bedrag van € 450,- overeenkomen en de storting daarvan op een kinderrekening. Dit volgt uit het ouderschapsplan zoals dat door klaagster in concept was opgesteld. Op basis van de stukken uit het dossier en zijn ervaring heeft verweerder gezegd dat voornoemd bedrag niet ongebruikelijk is. Verweerder heeft wel degelijk gemeld dat de kinderbijdrage ook kon worden berekend op grond van inkomsten en uitgaven. Klaagster heeft niet om een dergelijke berekening gevraagd en partijen hebben nadien overeenstemming over de bijdrage bereikt.

 

5    BEOORDELING

5.1    Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline brengen de gedragsregels de normen onder woorden die in acht genomen moeten worden bij de uitoefening van het beroep van advocaat. Deze gedragsregels zijn bedoeld als richtlijn. Bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht dient de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien het open karakter van de wettelijke normen, daarbij van belang zijn. Of het niet naleven van een bepaalde gedragsregel ook tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.

5.2    De raad stelt vast dat het een klacht tegen de (voormalig) eigen advocaat betreft. De tuchtrechter toetst de kwaliteit van de dienstverlening in volle omvang, rekening houdende met de vrijheid die de advocaat dient te hebben met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes– zoals over procesrisico en kostenrisico –  waarvoor een advocaat bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De raad zal het handelen van verweerder aan deze norm toetsen.

Ad klachtonderdelen a en g)

5.3    Vanwege de onderlinge samenhang worden de klachtonderdelen a en g) gezamenlijk behandeld.

5.4    De raad heeft niet kunnen vaststellen dat sprake is geweest van een onjuist en onvolledig echtscheidingsverzoek. Daartoe is het volgende van belang. Als onvoldoende betwist staat vast dat klaagster haar echtscheiding vlot geregeld wilde hebben. Verweerder heeft in dat kader gemotiveerd toegelicht dat hij bij het opstellen van het echtscheidingsverzoek zoveel mogelijk tegemoet is gekomen aan de wens van klaagster om zo spoedig mogelijk een peildatum te verkrijgen en dat hij tevens rekening heeft gehouden met het kostenaspect. Het echtscheidingsverzoek is minimalistisch te noemen maar verweerder heeft dit als zodanig ook aan klaagster gepresenteerd. Immers, in zijn e-mail van 22 november 2016 heeft verweerder toegelicht dat dit verzoekschrift zou kunnen worden ingediend en dat de ontbrekende stukken dan nog zouden volgen. Klaagster heeft hiermee ingestemd. Aldus moet worden gezegd dat verweerder met het opstellen van een dergelijk minimalistisch echtscheidingsverzoek heeft geacteerd in het belang van klaagster, namelijk het zo spoedig mogelijk verkrijgen van een peildatum. In dat licht bezien kan verweerder evenmin worden verweten dat hij het verzoekschrift heeft ingediend zonder kennis te hebben genomen van de (inhoud van de) huwelijkse voorwaarden die klaagster nadien heeft toegestuurd. Afhankelijk van de inhoud en de interpretatie daarvan kon immers later nog worden geacteerd.

5.5    Dat verweerder zonder overleg en/of zonder de instemming (informed consent) van klaagster componenten in het echtscheidingsverzoek heeft opgenomen, heeft de raad niet kunnen vaststellen. Klaagster heeft concreet gewezen op hetgeen is opgenomen in het echtscheidingsverzoek onder de punten VII, VIII en IX. Voor de beoordeling van de klacht is van belang dat vaststaat dat klaagster het echtscheidingsverzoek van verweerder vooraf in concept heeft ontvangen en dat zij met de inhoud daarvan akkoord is gegaan alvorens verweerder het verzoek bij de rechtbank heeft ingediend. Ten aanzien van opgenomen maandelijkse kinderbijdrage van € 450,- (klachtonderdeel g) twisten klaagster en verweerder over de vraag wie dit bedrag heeft bepaald. Volgens klaagster is dit het voorstel van verweerder geweest; volgens verweerder heeft klaagster dit bedrag genoemd op basis van door haar reeds gemaakte afspraken met de ex-partner. Uit wiens koker voornoemd bedrag is gekomen, heeft de raad niet kunnen vaststellen maar is voor de beoordeling van de klacht van ondergeschikt belang. Voor alle door klaagster genoemde punten geldt dat zij deze heeft gezien en akkoord bevonden. Dat geldt ook voor het openen van een kinderrekening, waaraan klaagster zelf nog heeft gerefereerd in haar e-mail aan verweerder en de ex-partner van 16 januari 2017. Als verweerder voornoemde punten niet met klaagster heeft besproken zoals zij heeft gesteld, dan had het op haar weg gelegen om de concepten niet te accorderen dan wel om verweerder om een nadere toelichting te vragen. Niet gebleken is dat verweerder klaagster in de gegeven omstandigheden had moeten wijzen op het risico van een kinderrekening bij een beslaglegging. Niet op elk risico behoeft te worden gewezen. Dat is alleen anders als de verwezenlijking van een bepaald risico aannemelijk is. Daarvan is hier niet gebleken.

5.6    Dat verweerder de hoogte van de kinderbijdrage niet heeft uitgerekend op grond van de draagkracht van partijen, kan verweerder evenmin niet worden verweten. In zijn bericht van 26 oktober 2016 aan klaagster heeft verweerder gemeld dat een kinderbijdrage van € 450,- regulier is maar dat het ook kan worden uitgerekend op basis van inkomsten en uitgaven. Klaagster heeft verweerder vervolgens niet verzocht een dergelijke berekening uit te voeren.

5.7    De raad oordeelt de klacht voor al het overige eveneens ongegrond. De enkele omstandigheid dat een andere (opvolgend) advocaat later anders heeft geadviseerd is onvoldoende om te kunnen zeggen dat het eerdere advies evident onjuist is geweest. De raad oordeelt de klachtonderdelen a en g ongegrond.

Ad klachtonderdelen b, c en e)

5.8    Vanwege de onderlinge samenhang worden de klachtonderdelen b, c en e gezamenlijk beoordeeld.

5.9    De raad leest deze klachtonderdelen zo dat het in algemene zin gaat om het geven van onvoldoende sturing, het onvoldoende adviseren en het leveren van een onvoldoende bijdrage aan het viergesprek door verweerder. Naar het oordeel van de raad is verweerder op deze punten tekortgeschoten. Daartoe is het volgende van belang.

5.10    Met klaagster is de raad van oordeel dat verweerder in haar zaak te weinig de regie heeft gehad en genomen. Verweerder heeft de regie bij zijn cliënte gelaten, die hem ook nadrukkelijk heeft genomen. Desondanks had het op de weg van verweerder gelegen om tijdens zijn betrokkenheid als advocaat meer regie en initiatief te tonen. Verweerder heeft zich (te) afwachtend opgesteld ten aanzien van de wensen en de eisen van klaagster. Zo ontbreekt een schriftelijke scenario- en risicoplanning met daarin een afweging van goede en kwade kansen. Verweerder heeft onvoldoende duidelijk gemaakt wat zijn toegevoegde waarde is geweest. Verweerder heeft gesteld in deze zaak het spanningsveld tussen zijn rol als dominus litis en die van opdrachtnemer te hebben ervaren. De raad begrijpt dat het soms zoeken is naar een goede balans tussen enerzijds de leiding nemen (dominus litis) en anderzijds het opvolgen van instructies van de cliënt (opdrachtnemer) maar juist dit spanningsveld maakt dat een advocaat zich steeds zal moeten afvragen of hij niet teveel doorschiet in een bepaalde rol. Verweerder heeft hier teveel gevaren op de koers die klaagster hem voorhield en op voorstellen waarmee klaagster steeds als eerste kwam. Het was juist de taak van verweerder hierbij de regie te pakken, te houden en sturing te geven.

5.11    Het is juist dat verweerder de rechtbank heeft verzocht de echtscheiding overeenkomstig de huwelijkse voorwaarden af te wikkelen en daarvoor een notaris aan te wijzen (punt IX van het verzoekschrift) maar dat betekende niet dat verweerder ten aanzien van de huwelijkse voorwaarden zelf geen enkele verantwoordelijkheid meer toekwam. Verweerder had hier wel een taak, ook als hier niet expliciet door de cliënt (klaagster) om is gevraagd. Het had op de weg van verweerder gelegen om hierover op enig moment een professioneel standpunt in te nemen of te verkrijgen, desnoods met behulp van een deskundige zoals een notaris of fiscalist. Dit standpunt was onontbeerlijk in het kader van een goede voorbereiding van het viergesprek dat gepland stond op 7 februari 2017, juist ook omdat tijdens dat gesprek de ingebrachte erfenis en de schuld aan de ouders aan de orde zou komen. Verweerder had hierover dus een standpunt moeten innemen en deze visie op voorhand met klaagster moeten delen en bespreken. Nu dit achterwege is gebleven heeft verweerder niet voortvarend opgetreden.

5.12    Ook is de raad niet gebleken dat en welke toegevoegde waarde verweerder heeft gehad bij het viergesprek. Weliswaar heeft klaagster bij e-mail van 26 januari 2017 de gang van zaken tijdens het viergesprek gedicteerd op basis van enkele voorstellen maar verweerder heeft niet vastgelegd wat zijn professionele opvatting daarover was, ook niet met het oog op de afwikkeling conform de huwelijkse voorwaarden. Verweerder heeft de raad er niet van overtuigd dat hij klaagster (in de aanloop naar en) bij het viergesprek de bijstand heeft verleend die zij wenste en die zij ook mocht ontvangen van verweerder als haar advocaat. Nu verweerder op dit punt nalatig is geweest kan hem daarvan eveneens een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

5.13    Op grond van het voorgaande oordeelt de raad de klachtonderdelen b, c en e gegrond.

Ad klachtonderdeel d)

5.14    Klaagster heeft zich beklaagd over de wijze van factureren door verweerder, alsmede over de hoogte van de declaraties. De raad merkt op dat volgens vaste jurisprudentie de tuchtrechter niet de bevoegdheid heeft om declaratiegeschillen te beslechten. Hiervoor dienen andere wegen te worden bewandeld zoals de civiele of de geschillenprocedure. Wel beoordeelt de tuchtrechter of er sprake is van excessief declareren. Van dat laatste is hier blijkens het klachtdossier geen sprake. Het tarief noch het aantal gedeclareerde uren is in verhouding tot de blijkens het klachtdossier verrichte werkzaamheden kennelijk onredelijk. Bovendien heeft verweerder zijn uurtarief op enig moment naar beneden bijgesteld en heeft verweerder de laatste factuur, die klaagster niet heeft betaald, niet geïncasseerd. Klachtonderdeel d oordeelt de raad dan ook ongegrond.

Ad klachtonderdeel f)

5.15    De raad stelt vast dat verweerder in zijn communicatie jegens klaagster amicaal en soms erg kort van stof is geweest. Hoewel de door verweerder jegens klaagster gebruikte communicatiestijl niet steeds gebruikelijk is voor een advocaat, oordeelt de raad dit hier niet tuchtrechtelijk laakbaar gezien de vriendschappelijke relatie die er was tussen verweerder en de nieuwe partner van klaagster. Bovendien heeft ook klaagster in haar berichten aan verweerder een toon gebezigd die niet enkel formeel en/of zakelijk was en heeft klaagster verweerder in die periode niet aangesproken op zijn manier van communiceren jegens haar. Van een onbehoorlijke wijze van communicatie is de raad dan ook onvoldoende gebleken. Voor zover klaagster ook bedoeld heeft te klagen over de inhoud van de communicatie van verweerder, meent de raad dat dit aspect hiervoor, bij de beoordeling van de overige klachtonderdelen genoegzaam aan de orde is gekomen en beoordeeld. Klachtonderdeel f is ongegrond. 

 

6    MAATREGEL

6.1    Nu de klacht deels gegrond is verklaard, meent de raad dat de maatregel van een berisping passend en geboden is. Daarbij heeft de raad rekening gehouden met het tuchtrechtelijk verleden van verweerder.

 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond heeft verklaard, dient verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van

€ 50,00 aan haar te vergoeden.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a)     € 50,00 in verband met de forfaitaire reiskosten van klaagster,

b)    € 1000,00 in verband met de kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten.

7.3    Verweerder dient het bedrag van € 50,00 reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden te betalen aan klaagster. Klaagster geeft tijdig haar rekeningnummer schriftelijk door aan verweerder.

7.4    Verweerder dient het bedrag van € 1000,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer 18-168.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klachtonderdelen b, c en e gegrond;

-    verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van berisping op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klaagster;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,00 aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.4.

 

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. G.R.M. van den Assum, R.J.A. Dil, W.H. Kesler, A.T.M. Weersink, leden, bijgestaan door mr. L.M. Roorda als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 november 2018.

 

Griffier                                                                   Voorzitter

 

Verzonden d.d. 12 november 2018