Rechtspraak
Uitspraakdatum
12-11-2018
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2018:166
Zaaknummer
18-302/DB/OB
Inhoudsindicatie
Voorzitter heeft terecht en op juiste gronden toepassing heeft gegeven aan de artikelen 46g en 46j Advocatenwet. Verzet ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 12 november 2018
in de zaak18-302/DB/OB
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 12 juni 2018 op de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief d.d. 28 juli 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant, hierna: “de deken”, een klacht ingediend tegen verweerder.
1.2 Bij brief van 20 april 2018 heeft de deken de klacht ter kennis gebracht van de raad.
1.3 Bij beslissing van 12 juni 2018 heeft de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch de klacht deels niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard. De beslissing van de voorzitter is op 18 mei 2018 verzonden aan klager.
1.4 Bij brief d.d. 12 juli 2018 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 1 oktober 2018. Verschenen zijn klager en verweerder. Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van: de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, het verzetschrift van klager en de brief van klager d.d. 28 juli 2018 waarin hij aangeeft ter zitting van de raad te zullen verschijnen.
2 FEITEN
2.1 Voor een weergave van de vaststaande feiten verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter, waartegen klager in verzet in zoverre niet opkomt.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht, zoals weergegeven in de beslissing van de voorzitter, houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
1. op 19 februari 2007 namens de gemeente met klager een overeenkomst heeft gesloten die de gemeente niet is nagekomen. Verweerder heeft zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrifte en bedrieglijke contractbreuk;
2. valselijk heeft verklaard in de procedure bij de kantonrechter in 2008;
3. heeft geweigerd om de schadeloosstelling die de gemeente aan klager diende te voldoen door een deskundige te laten vaststellen;
4. in 2016 gefundeerde en gemotiveerde correspondentie van klagers advocaat heeft afgedaan als een verschil van visie, waaruit blijkt dat hij tracht de zaak te juridiseren en klager kapot te procederen;
5. heeft geweigerd om het bedrag van € 3.004,73 aan klager terug te betalen.
3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in:
1. Ten onrechte is klager in de klachtonderdelen 1, 2 en 3 niet ontvankelijk verklaard en is niet aannemelijk geacht dat klager vanwege zijn gezondheidsproblemen niet eerder dan op 28 juli 2017 een klacht kon indienen.
2. In casu is sprake geweest van een frauduleuze rechtsgang waarvan verweerder als de architect kan worden beschouwd. Hij had zijn cliënt moeten weerhouden van diens criminele activiteiten. Het handelen van verweerder heeft geleid tot het einde van een 30 jaar bestaand familiebedrijf. Ook blijft verweerder weigerachtig de door klager gemaakte juridische kosten te vergoeden. De klachtonderdelen 4 en 5 zijn derhalve ten onrechte ongegrond verklaard.
4 BEOORDELING
4.1 De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetgronden niet slagen. De voorzitter heeft bij de beoordeling van de klacht het juiste beoordelingscriterium gehanteerd en heeft acht geslagen op alle relevante feiten en omstandigheden van het geval.
4.2 De raad is van oordeel dat ook in verzet niet aannemelijk is geworden dat de gezondheidsproblemen van klager van dien aard waren dat klager niet eerder dan op 28 juli 2017 kon klagen, temeer nu klager werd bijgestaan door een advocaat en met bijstand van die advocaat, maar ook zelfstandig, actie heeft ondernomen richting de gemeente en reeds bij brief d.d. 5 januari 2011 aan verweerder heeft medegedeeld dat hij voornemens was om tegen verweerder bij de deken een klacht in te dienen.
4.3 De raad overweegt voorts, in aansluiting op hetgeen de voorzitter onder de randnummers 4.4 en 4.5 van de beslissing d.d. 12 juni 2018 heeft overwogen, dat het de taak van verweerder was om de belangen van de gemeente te behartigen. Dat verweerder bij de behartiging van de belangen van de gemeente ongeoorloofde middelen heeft gehanteerd of onevenredig nadeel aan klager heeft toegebracht is niet gebleken.
4.4 De raad komt tot de slotsom dat de voorzitter terecht en op juiste gronden toepassing heeft gegeven aan de artikelen 46g en 46j Advocatenwet, op grond waarvan de klacht zonder voorafgaande mondelinge behandeling bij beslissing van de voorzitter kan worden afgedaan. Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet ongegrond.
Griffier Voorzitter
Aldus beslist door mr. W.E.A. Gimbrère-Straetmans, voorzitter, mrs. L.R.G.M. Spronken en U.T. Hoekstra, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 12 november 2018.
Mededelingen van de griffier ter informatie:
Deze beslissing is in afschrift op 13 november 2018
verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant
Op grond van artikel 46h lid 7 Advocatenwet staat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel open.