Rechtspraak
Uitspraakdatum
12-11-2018
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2018:221
Zaaknummer
18-236/A/NH
Inhoudsindicatie
Klacht over advocaat in hoedanigheid van klachtenfunctionaris. Een klachtfunctionaris heeft een grote mate van vrijheid bij de wijze waarop hij de klachtafhandeling inricht en op de ingebrachte klacht beslist. In onderhavig geval heeft verweerder, na de ontvangst van de klacht te hebben bevestigd, evenwel niets meer aan klager laten horen. Ook op een daarop volgende vraag van klager over de duur van de klachtbehandeling heeft verweerder niet gereageerd. Afhandeling van de klacht heeft aldus niet plaatsgevonden. De redenen die verweerder hiervoor aanvoert kunnen naar het oordeel van de raad geen rechtvaardiging vormen. Het was de taak van verweerder als klachtfunctionaris om een beslissing te nemen ten aanzien van de (on)gegrondheid van de klacht. Dat verweerder dit heeft nagelaten valt hem tuchtrechtelijk te verwijten. Klacht gegrond, waarschuwing en kostenveroordeling.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 12 november 2018
in de zaak 18-236/A/NH
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 14 september 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 29 maart 2018 met kenmerk mb/md/17-364, door de raad ontvangen op 30 maart 2018, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 18 september 2018 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van:
- de onder 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 30 van de bij die brief gevoegde inventarislijst;
- de e-mail met bijlagen van klager aan de raad van 11 juni 2018.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Klager is bijgestaan door mr. R, de kantoorgenoot van verweerder, als advocaat. Klager had een klacht over mr. R, die hij conform de interne klachtenregeling van het kantoor aan de klachtenfunctionaris, verweerder, heeft voorgelegd.
2.2 Op 6 maart 2017 heeft klager een brief gestuurd aan verweerder waarin hij zijn klacht tegen mr. R uiteen heeft gezet.
2.3 Op 13 maart 2017 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:
“Uw klachtschrift heb ik in goede orde ontvangen. Vanwege mijn vakantie kon ik u de ontvangst daarvan niet eerder bevestigen. Ik zal [mr. R] om opheldering vragen omtrent uw klachten en kom daarna bij u terug.”
2.4 Op 29 maart 2017 heeft klager een brief gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:
“Zoals per mail van 13 maart jl. door u bevestigd, heb ik enige tijd geleden een klacht ingediend tegen [mr. R].
(…)
Ik verzoek u daarom mij een indicatie te geven over de duur van de klachtbehandeling, omdat ik moet weten waar ik aan toe ben nu er teveel tijd verloren is gegaan.”
2.5 Hierop is door verweerder niet gereageerd.
2.6 Bij brief van 14 september 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij als klachtenfunctionaris de klacht van klager niet heeft behandeld.
3.2 Daarnaast verzoekt klager de raad om een schadevergoeding toe te wijzen van € 10.000.
4 VERWEER
4.1 Verweerder voert verweer. Verweerder stelt dat, nadat hij op 13 maart 2017 een bevestiging van de ontvangst van de klacht aan klager heeft gestuurd, hij de zaak met zijn kantoorgenoot mr. R heeft besproken. Mr. R vertelde verweerder dat klager geen reactie gaf op de verzoeken van mr. R tot informatie, en dat klager tegen iedereen met wie hij in aanraking komt een klacht indient. Om die reden wenste verweerder niet meer met klager te communiceren. Verweerder was bang dat klager ook tegen hem een klacht zou indienen. Verweerder vermoedt dat klager een psychische dwang heeft om te klagen, ook als er geen reden tot klagen is, en voelde zich niet genoodzaakt in die behoefte te voorzien. Het leek verweerder bij voorbaat zinloos om met klager in gesprek te gaan. Verweerder betwist dat hierdoor door klager schade zou zijn geleden. Deze zaak betreft een hoge uitzondering, aangezien verweerder normaalgesproken bij interne klachten altijd contact probeert te zoeken met cliënten en hen ook uitnodigt voor een gesprek, aldus steeds verweerder.
5 BEOORDELING
5.1 De raad overweegt als volgt. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, zoals hier in die van klachtfunctionaris, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
5.2 De raad overweegt dat een klachtfunctionaris een grote mate van vrijheid heeft bij de wijze waarop hij de klachtafhandeling inricht en op de ingebrachte klacht beslist. In onderhavig geval heeft verweerder, na de ontvangst van de klacht te hebben bevestigd, evenwel niets meer aan klager laten horen. Ook op een daarop volgende vraag van klager over de duur van de klachtbehandeling heeft verweerder niet gereageerd. Afhandeling van de klacht heeft aldus niet plaatsgevonden. De redenen die verweerder hiervoor aanvoert kunnen naar het oordeel van de raad geen rechtvaardiging vormen. Het was de taak van verweerder als klachtfunctionaris om een beslissing te nemen ten aanzien van de (on)gegrondheid van de klacht. Dat verweerder dit heeft nagelaten valt hem tuchtrechtelijk te verwijten. De klacht is gegrond.
5.3 Ten aanzien van het verzoek om toewijzing van een schadevergoeding overweegt de raad als volgt. Voor een veroordeling tot schadevergoeding is alleen dan plaats wanneer buiten twijfel is dat een civiele rechter het schadebedrag zal toewijzen. De raad kan immers civiele geschillen niet beslissen. Dat de vordering buiten twijfel zal worden toegewezen is hier niet het geval. De raad zal het verzoek tot schadevergoeding dan ook afwijzen.
6 MAATREGEL
6.1 Gelet op het voorgaande is de klacht gegrond. De raad acht het opleggen van een waarschuwing passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50 aan hem vergoeden.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50 reiskosten van klager,
b) € 1000 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50 aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden betalen aan klager. Klager geeft tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk door aan verweerder.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1000 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond;
- wijst het verzoek tot toekenning van een schadevergoeding af;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing van op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50 aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50 aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.
Aldus beslist door mr. P.M. Wamsteker, voorzitter, mrs. G. Kaaij en L.H. Rammeloo, leden, bijgestaan door mr. P.J. Verdam als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 november 2018.
Griffier Voorzitter