Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-11-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2018:220

Zaaknummer

18-808/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij kennelijk ongegrond. Klaagster heeft twee minderjarige kinderen bij twee verschillende vaders, een zoon en een dochter. Verweerster staat één van de vaders bij in een procedure tegen klaagster. De cliënt van verweerster is de vader van de zoon. De vader van de dochter wordt bijgestaan door mr. Z. Klaagster verwijt verweerster (kort gezegd) dat zij in de door haar tegen klaagster gevoerde procedure informatie heeft gebruikt die zij had verkregen via mr. Z. De voorzitter overweegt dat verweerster met het inbrengen van de e-mail van mr. Z aan verweerster van 20 maart 2018 en de daarbij behorende bijlagen het belang van haar cliënt heeft gediend. Dat de belangen van klaagster hierdoor onevenredig zijn geschaad is de voorzitter niet gebleken.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  12 november 2018

in de zaak 18-808/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 4 oktober 2018 met kenmerk 2018-574030, door de raad ontvangen op 8 oktober 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klaagster heeft twee minderjarige kinderen bij twee verschillende vaders, een zoon en een dochter. Verweerster staat één van de vaders bij in een procedure tegen klaagster. De cliënt van verweerster is de vader van de zoon. De vader van de dochter wordt bijgestaan door mr. Z.

1.2 Op 20 maart 2018 heeft mr. Z een e-mail met twee bijlagen gestuurd aan verweerster, met onder meer de volgende inhoud:

“Voor de goede orde merk ik op dat u het onderstaande en de bijgevoegde stukken van cliënt mag gebruiken voor de zitting van 22 maart as , mits u mij eerst schriftelijk bevestigd dat deze stukken na gebruik zullen worden vernietigd (daarbij merk ik wel op dat niet kan worden vermeden dat deze stukken zich in het procesdossier van uw zaak zullen bevinden). Cliënt wenst rekening houdend met de privacy van zijn dochter niet dat deze stukken ergens anders verschijnen. Zou u mij hierover nog een e-mail willen zenden?

Op uw verzoek zal ik u kort een samenvatting geven van onze zaak. Helaas kan ik u niet voorzien van het Raadsrapport aangezien ik hiermee niet alleen de privacy zal schenden van alle betrokken partijen (en met name [dochter]). Wel kan ik passages hieruit aanhalen die relevant zijn.

In onze zaak heeft moeder er alles aan gedaan om een omgang tussen vader en [dochter] te vertragen en uiteindelijk te voorkomen Op het moment dat zij er niet langer meer onderuit kon en zij inzag dat een OTS zou volgen als zij niet haar medewerking zou verlenen heeft zij tijdens de mondelinge behandeling van 8 december 2017 de rechter meegedeeld dat zij haar medewerking zou verlenen, maar in werkelijkheid was zij dus eind november 2017 (vlak na de uitslag van het Raadsonderzoek) met [dochter] naar Suriname vertrokken (hier kwamen wij pas later achter). Zij is gekomen naar de zitting van 8 december 2017 en heeft de rechter gezegd dat zij overal haar medewerking zou verlenen (daarbij heeft zij niet gezegd dat [dochter] inmiddels was uitgeschreven in Nederland en al in Suriname was). Wij hebben aangegeven dat wanneer mevrouw bereid is om in het vrijwillig kader haar medewerking te verlenen een omgang zonder OTS onze voorkeur geniet (welke vader wil nou dat er een OTS over zijn dochter wordt uitgesproken?).

Er waren twee opties omgang in het vrijwillige kader en omgang in het onvrijwillige kader. De laatste optie zou gepaard moeten gaan met een OTS. Toen moeder op 8 december 2017 aangaf dat zij haar medewerking zou verlenen aan omgang in het vrijwillige kader (bij Ouderschap Blijft) heeft mijn cliënt aangegeven dat dit zijn voorkeur ook genoot. De rechter heeft toen ook gezegd dat dit dan ook reden is om geen OTS uit te spreken. Ook heeft de rechter aangegeven dat wanneer mevrouw hier ook geen medewerking aan zou verlenen de rechter dit niet meer zou pikken (of woorden van gelijke strekking, althans mevrouw kreeg een duidelijke waarschuwing van de rechter).

Ik ben de procedure in 2015 begonnen. In mei 2015 heeft de rechter beslist dat er een Raadsonderzoek moest komen. Tijdens het onderzoek kwam naar voren dat moeder [dochter] heeft meegedeeld dat zij en [zoon] dezelfde vader hebben, namelijk [cliënt van verweerster]. De Raad heeft aangegeven dat er eerst een statusvoorlichting diende plaats te vinden waarbij [dochter] de waarheid zou worden verteld. Toen moeder dit aanvankelijk weigerde gaf de Raad aan dat er eventueel een kinderbeschermingsmaatregel zou moeten worden ingezet (OTS of zelfs uithuisplaatsing). Waarop moeder aangaf dat zij alles in gang zou zetten en een doorverwijzing zou halen. Vervolgens stelde zij als voorwaarde dat zolang meneer de kosten van de statusvoorlichting niet zou betalen hier niet mee kon worden gestart (Kosten die mevrouw vergoed zou kunnen krijgen middels een zorgverzekering of bijzondere bijstand). Toen hier discussie over ontstond heeft de rechter partijen met spoed opgeroepen voor een mondelinge behandeling. In de tussentijd heeft de toenmalige bijzonder curator kunnen bewerkstelligen dat partijen alsnog een akkoord bereikten over de kosten (deze zijn 50/50 verdeeld). De bijzonder curator was mr. (…).

De rechter heeft de Raad de opdracht gegeven om te adviseren omtrent een zorgregeling nadat de statusvoorlichting zou hebben plaatsgevonden. Wegens drukte bij de Raad is dit onderzoek in november 2017 afgerond. De raad heeft geadviseerd dat een OTS noodzakelijk is omdat [dochter] wordt bedreigd in haar ontwikkeling:

a. [dochter] kent haar vader niet en moeder wil dat zij geen contact heeft met haar vader.

b. Ouders zijn onvoldoende bereid en in staat om onder eigen verantwoordelijkheid die bedreiging weg te nemen en hulpverlening te accepteren omdat moeder niet wil dat er een begeleide omgangsregeling wordt opgestart tussen [dochter] en de man.

c. De verwachting is dat ouders de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [dochter] binnen de door [dochter] aanvaardbare termijn zelf kunnen dragen.

Kortom de Raad heeft aangegeven dat vanwege moeder aanhoudende weerstand tegen contact tussen [dochter] en diens vader zij er geen vertrouwen in hebben dat omgang in het vrijwillige kader zal plaatsvinden.

Overigens heeft moeder in reactie op dit rapport en ter zitting herhaald dat als de rechter beslist dat er omgang moet komen zij hier haar medewerking aan zal verlenen. Dit heeft zij ter zitting van 8 december 2017 herhaald. Daarbij heeft zij de rechter niet verteld dat zij in werkelijkheid al met [dochter] naar het buitenland was. Als bijlage 1 treft u aan het proces-verbaal van de zitting.

Eind december 2017 kregen wij van de Raad het alarmerend bericht dat moeder naar het buitenland is verhuisd. Dit heb ik de rechtbank meegedeeld op 4 januari 2018 (ik verwijs u naar de inhoud van deze brief voor een korte samenvatting). Tot op heden heeft de advocaat van de vrouw niet gereageerd op herhaaldelijke verzoeken. Een kort geding is overigens niet mogelijk (na bestudering jurisprudentie) aangezien de kort geding rechter niet meer bevoegd zou zijn wegens een uitschrijving van [dochter] eind november 2017 (bijlage 2).

Verder is ook nog iets anders van belang. Moeder heeft bij ministerie verzocht om een wijziging van de achternaam van [dochter] (dit heeft zij gedaan nadat wij een procedure zijn gestart voor omgang). Dit verzoek is toegewezen. Vervolgens zijn wij in beroep gegaan bij de rechtbank. Tijdens de zitting van 22 november 2017 heeft de advocaat van de vrouw nogmaals aangegeven dat moeder helemaal niets in het buitenland heeft en de vrees van de man dat de vrouw [dochter] naar het buitenland zou vertrekken nergens op is gebaseerd. Een week later heeft de vrouw zo zal later blijken [dochter] uitgeschreven van het adres in Nederland.

Wat ik absoluut afraad is dat er een raadsonderzoek in uw zaak wordt bevolen en de uitkomst hiervan wordt afgewacht. De vrouw zal dit wachten – in de ogen van cliënt – enkel gebruiken om contact tussen uw cliënt en diens zoon te voorkomen en extra tijd te winnen. Het is nu zaak dat de kinderen zo snel mogelijk naar Nederland worden gehaald. Want hoe langer ze daar blijven hoe moeilijker het wordt om ze terug te halen naar Nederland (zie vaststaande jurisprudentie).

Wanneer uw cliënt het gezag krijgt (hetgeen destijds bij mijn cliënt is afgewezen omdat er tussen partijen nog geen overleg mogelijk was en dit was ruim voordat mevrouw [dochter] naar het buitenland meenam in 2016) zal hij in staat zijn om middels de Centrale Autoriteit [zoon] naar Nederland te halen. Ik heb helaas geen mogelijkheden om een kort geding aanhangig te maken aangezien de rechter niet meer bevoegd is, maar de Surinaamse rechter vanaf het moment dat moeder [dochter] in Suriname inschreef. De enige Nederlandse rechter die in onze zaak nog bevoegd is, is de rechter in de procedure (zie bijgevoegd) aangezien deze procedure aanhangig is gemaakt toen [dochter] nog in Nederland woonde. Ik zal in onze zaak waarbij er binnenkort een zittingsdatum zal worden gepland (ik heb vorige week mijn verhinderdata opgegeven) de rechter verzoeken om een dwangsom op te leggen aan de vastgestelde zorgregeling of zelfs lijfsdwang aangezien ik vermoed dat een dwangsom niet veel zal uitmaken voor moeder. Uw cliënt heeft echter de mogelijkheid [dochter] eerder naar Nederland te krijgen als hij gezag krijgt. Hij heeft dit nodig aangezien moeder heeft aangetoond dat zij heel ver gaat (namelijk stiekem vertrek naar buitenland, mijn cliënt merkt dit aan als ontvoering) om een omgang tussen haar kinderen en vaders te blokkeren. In onze zaak is mijn cliënt ervan beschuldigd dat hij een crimineel is (terwijl de Raad heeft geconstateerd dat mijn cliënt niet voorkomt in het justitieel documentatieregister). Als mijn cliënt daadwerkelijk een crimineel verleden zou hebben, dan zou hij ook niet kunnen werken bij zijn huidige werkgever (beveiliging/VOG vereist). Ook is mijn cliënt ten onrechte ervan beschuldigd dat hij uitgaan belangrijker vindt dan zijn dochter, dat hij een drugsverslaving heeft, dat hij de vrouw en zelfs zijn dochter zou hebben mishandeld. Mijn cliënt was het zijn eer te na om te reageren op de in zijn ogen smerige leugens en hij heeft volstaan met een volledige betwisting hiervan. De vrouw heeft hiertoe geen enkel deugdelijk bewijs overgelegd. De raad, de bijzonder curator van [dochter], de rechter hebben allen aangegeven dat – ondanks de aantijgingen van moeder – een zorgregeling tussen de man en [dochter] in het belang van [dochter] is. De vrouw heeft zelfs tijdens de laatste zitting ook aangegeven hier haar medewerking aan te zullen verlenen. Tijdens de zitting van 8 december 2017 gaf de rechter ook aan dat hij het niet over de aantijgingen van mevrouw wenst te hebben en uitte hij zijn verbazing over het feit dat er sinds de laatste zitting in april 2017 er nog steeds geen contact is geweest tussen de man en [dochter].

Tot slot benadruk ik nogmaals dat moeder aanwezig was tijdens de zitting van 8 december 2017.”

1.3 Op 21 maart 2018 heeft verweerster in de procedure tussen haar cliënt en klaagster (onder meer) de hiervoor genoemde e-mail van mr. Z aan verweerster van 20 maart 2018 inclusief de daarbij behorende bijlagen 1 en 2 overgelegd.

1.4 Bij brief van 24 maart 2018 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij in de door haar tegen klaagster gevoerde procedure informatie heeft gebruikt uit een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming en een proces-verbaal van een zitting, terwijl zij die informatie onterecht had verkregen via een advocaat die een andere wederpartij van klaagster bijstaat.

3 VERWEER

3.1 Verweerster voert verweer dat hierna, voor zover relevant, zal worden weergegeven.

4 BEOORDELING

4.1 Klaagster verwijt verweerster dat zij in de door haar tegen klaagster gevoerde procedure informatie heeft gebruikt uit een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming en een proces-verbaal van een zitting, terwijl zij die informatie onterecht had verkregen via een advocaat die een andere wederpartij van klaagster bijstaat.

4.2 Verweerster stelt dat de twee vaders informatie hebben uitgewisseld over de vraag of voor hen bekend was waar klaagster naartoe was gegaan. Tijdens deze gesprekken bleek dat informatie uit de ene zaak van belang was voor de beoordeling in de andere zaak. Door aan de rechtbank duidelijk te maken dat er meerdere vaders bezig waren met een procedure tegen klaagster, zou duidelijk worden dat er geen sprake was van een incidenteel conflict tussen twee ouders, maar van een stelselmatig buitenspel zetten van de vaders van haar kinderen. Beide vaders hadden de wens dat de rechter hierover werd geïnformeerd. Mr. Z heeft niet het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming aan verweerster toegezonden. Wel heeft mr. Z het proces-verbaal van de zitting van 8 december 2017 toegezonden. Dat betreft een gerechtelijk stuk. Met toestemming van mr. Z en diens cliënt is informatie verstrekt en zijn stukken overgelegd in de procedure tussen de cliënt van verweerster en klaagster. Dit was om de rechter volledig voor te lichten en verweerster diende hiermee het belang van haar cliënt. Mr. Z en verweerster hebben de uiterste vorm van behoedzaamheid en integriteit ten aanzien van de overgelegde bescheiden in acht genomen. Dat dit klaagster niet welgevallig is, is begrijpelijk, maar dit brengt niet mee dat gedragsregels zijn overschreden, aldus steeds verweerster.

4.3 De voorzitter overweegt als volgt. Uitgangspunt is dat aan die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. In onderhavig geval geldt dat verweerster, in het kader van de belangenbehartiging van haar cliënt, informatie mocht opvragen bij mr. Z. Die informatie kon voor de zaak van haar cliënt van belang zijn, nu het om samenhangende kwesties ging.  Met het inbrengen van de e-mail van mr. Z aan verweerster van 20 maart 2018 en de daarbij behorende bijlagen heeft verweerster het belang van haar cliënt gediend. Dat de belangen van klaagster hierdoor onevenredig zijn geschaad, in de zin zoals hierboven bedoeld,  is de voorzitter niet gebleken. De klacht is daarom kennelijk ongegrond.

4.4 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. E.J. van der Molen, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. P.J. Verdam als griffier op 12 november 2018.

Griffier  Voorzitter