Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-09-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2017:161

Zaaknummer

17-336/DB/ZWB

Inhoudsindicatie

Aan verweerder zijn op 17 oktober 2016 een tweetal voorwaardelijke schorsingen opgelegd voor de duur van ieder twee weken. Bij beslissing d.d. 4 september 2017 zijn een tegen verweerder ingediend dekenbezwaar en een tegen verweerder ingediende klacht gegrond bevonden en zijn aan verweerder een voorwaardelijke en een onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van ieder vier weken opgelegd. Aangezien de gedragingen waarop de beslissingen van 4 september 2017 betrekking hebben, plaatsvonden binnen de proeftijd van de beslissingen van 17 oktober 2016, wijst de raad de vordering tot tenuitvoerlegging van de deken toe.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van 4 september 2017

in de zaak 17-336/DB/ZWB

 

naar aanleiding van de vordering ex artikel 48e van de Advocatenwet van:

 

 

deken

 

tegen:

 

 

verweerder

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief van 2 mei 2017 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant een vordering ex artikel 48e Advocatenwet bij de raad ingediend.

1.2      De vordering van de deken is behandeld ter zitting van de raad van 19 juni 2017 in aanwezigheid van de deken en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3      De raad heeft kennis genomen van de hiervoor genoemde brief van de deken, met bijlagen.

1.4      De behandeling van deze zaak heeft ter zitting tegelijkertijd met de behandeling van de zaken met nummers 17-334/DB/ZWB/D en 17-335/DB/ZWB plaatsgevonden, waarin heden afzonderlijk beslissing is gegeven.

 

2          FEITEN

          Voor de beoordeling van de vordering wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1      De raad van discipline heeft bij beslissing van 17 oktober 2016, verzonden op 17 oktober 2016, bij de raad bekend onder nummer 16-612/DB/ZWB, aan verweerder de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee weken opgelegd, met bepaling dat deze maatregel niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de raad later anders mocht bepalen op grond dat verweerder zich vóór het einde van de proeftijd, welke de raad heeft gesteld op twee jaar, aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging heeft schuldig gemaakt. Verweerder heeft tegen deze beslissing geen hoger beroep ingesteld, zodat de beslissing op 16 november 2016 onherroepelijk is geworden. De proeftijd is ingegaan op 16 november 2016 en eindigt derhalve op 16 november 2018.

2.2      De raad van discipline heeft bij beslissing van 17 oktober 2016, verzonden op 17 oktober 2016, bij de raad bekend onder nummer 16-613/DB/ZWB/D aan verweerder de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee weken opgelegd, met bepaling dat deze maatregel niet zal worden ten uitvoer gelegd tenzij de raad later anders mocht bepalen op grond dat verweerder zich vóór het einde van de proeftijd, welke de raad stelt op twee jaar, aan een in artikel 36 van de Advocatenwet bedoelde gedraging heeft schuldig gemaakt. Verweerder heeft geen hoger beroep tegen deze beslissing ingesteld, zodat deze op 16 november 2016 onherroepelijk is geworden. De proeftijd is ingegaan op 16 november 2016 en eindigt derhalve op 16 november 2018.

2.3      Op 2 mei 2017 heeft de deken opnieuw een dekenbezwaar tegen verweerder ingediend en daartoe gesteld, kort gezegd, dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld. De deken heeft daarnaast een klacht van de heer X ontvangen over verweerder, welke klacht door de deken op 2 mei 2017 aan de raad van discipline is toegezonden. Het dekenbezwaar is bij de raad bekend onder referentienummer 17-334 DB/ZWB/D en de ingediende klacht is bij de raad bekend onder nummer 17-335 DB/ZWB.

 

3          VORDERING EX ARTIKEL 48E ADVOCATENWET

3.1      De deken vordert tenuitvoerlegging van de bij beslissingen van de raad van discipline van 17 oktober 2016 voorwaardelijk aan verweerder opgelegde schorsingen van ieder twee weken, derhalve in totaal vier weken, aangezien verweerder zich gedurende de door de raad bepaalde proeftijd opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een in artikel 46 Advocatenwet bedoelde gedraging.

 

4          BEOORDELING

4.1      De raad heeft bij beslissing van heden in de zaak 17-334/DB/ZWB/D het dekenbezwaar gegrond verklaard en aan verweerder de maatregel van onvoorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van vier weken opgelegd. Bij beslissing van eveneens heden in de zaak 17-335/DB/ZWB is de door X ingediende klacht gedeeltelijk gegrond verklaard en is aan verweerder een voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van vier weken opgelegd.

4.2      Het in de hiervoor genoemde zaken aan verweerder verweten handelen heeft in de periode van februari 2016 tot en met mei 2017 (de klachtzaak), respectievelijk van november 2016 tot en met mei 2017 (het dekenbezwaar), plaatsgevonden en derhalve in de in de klachtzaken 16-612/DB/ZWB en 16-613/DB/ZWB/D bepaalde proeftijd.

4.3      Op grond van het bovenstaande is dan ook komen vast te staan dat verweerder zich gedurende de bij beslissingen van 17 oktober 2016 door de raad van discipline bepaalde proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging. De raad zal met toepassing van artikel 48e Advocatenwet de tenuitvoerlegging gelasten van de bij de beslissingen van de raad van discipline van 17 oktober 2016 voorwaardelijk aan verweerder opgelegde schorsingen voor de duur van (ieder) twee weken.  

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-        gelast de tenuitvoerlegging van de door de raad bij beslissing van 17 oktober 2016 in klachtzaak 16-612/DB/ZWB aan verweerder voorwaardelijk opgelegde maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee weken;

-           bepaalt dat de schorsing in werking treedt op 11 september 2017, met dien verstande dat:

 

a. de schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen;

                 b. verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd,

c. de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven.

-        gelast de tenuitvoerlegging van de door de raad bij beslissing van 17 oktober 2016 in klachtzaak 16-613/DB/ZWB aan verweerder voorwaardelijk opgelegde maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee weken;

-        bepaalt dat de schorsing in werking treedt op 25 september 2017, met dien verstande dat:

a. de schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen;

                 b. verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd,

c. de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven.

 

Aldus beslist door mr. P.H. Brandts, voorzitter, mrs. L.W.M. Caudri, A.J.F. van Dok, H.C.M. Schaeken en J.D.E. van den Heuvel, leden, bijgestaan door mr. C.M. van den Reek als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 september 2017.

 

 

Griffier                                                                                             Voorzitter

 

 

 

 

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

 

Deze beslissing is in afschrift op 4 september 2017

 

verzonden aan:

-            verweerder

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand

 

Tegen deze beslissing staat ingevolge het bepaalde in artikel 48 g van de Advocatenwet geen rechtsmiddel open.