Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-11-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2018:217

Zaaknummer

17-1005/A/A

Inhoudsindicatie

Ongegrond verzet.

Uitspraak

eslissing van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van 12 november 2018

in de zaak 17-1005/A/A

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 19 januari 2018 op de klacht van:

klager

over:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 9 augustus 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 7 december 2016 (bedoeld zal zijn: 7 december 2017) met kenmerk 4017-00549, door de raad ontvangen op 8 december 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 19 januari 2018 heeft de voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard welke beslissing op 19 januari 2018 is verzonden aan klager.

1.4 Bij brief met bijlagen van 13 februari 2018, door de raad ontvangen op 19 februari 2018, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 4 juni 2018 in aanwezigheid van klager en verweerder. Tijdens deze zitting heeft klager mr. P.M. Wamsteker, voorzitter van de raad, gewraakt. Vervolgens is de mondelinge behandeling van het verzet geschorst. Het wrakingsverzoek is bij beslissing van 16 juli 2018 (zaaknummer 18-421/A/A/W) kennelijk ongegrond verklaard. Daarbij is tevens bepaald dat (wegens misbruik van het recht op wraking) een volgend verzoek tot wraking niet in behandeling wordt genomen. De mondelinge behandeling van het verzet is voortgezet op 18 september 2018 in aanwezigheid van klager. Verweerder is met bericht van afwezigheid en wegens verplichtingen elders niet verschenen. Tijdens deze zitting heeft klager mr. R. Lonterman, lid van de raad, gewraakt. Daarop heeft de raad ter zitting besloten dit wrakingsverzoek gericht tegen mr. R. Lonterman op grond van artikel 2 lid 1 onder b van het Wrakingsprotocol niet in behandeling te nemen en de mondelinge behandeling voort te zetten.

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift met bijlagen van klager van 13 februari 2018, door de raad ontvangen op 19 februari 2018. Voorts heeft de raad kennis genomen van de fax van verweerder aan de raad van 23 mei 2018. Voorts heeft de raad kennis genomen van de brief met bijlagen van klager aan de raad van 3 september 2018, door de raad ontvangen op 6 september 2018. Tot slot heeft de raad kennis genomen van de brief van verweerder aan de raad van 13 september 2018.

2 FEITEN EN KLACHT

2.1 Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Tegen die weergave komt klager in verzet niet op.

 

3 VERZET

3.1 De gronden van het verzet komen neer op een herhaling van de klacht met een verzoek om herbeoordeling. Daarbij voert klager onder meer aan dat de voorzittersbeslissing ontoereikend is gemotiveerd nu de gevolgen van het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten van verweerder hem pas na zijn verzoek van 16 september 2016 aan Genpact NL B.V. (hierna: Genpact) bekend zijn geworden. Voorts stelt klager dat de beslissing van de voorzitter in strijd is met de Algemene wet gelijke behandeling en het gelijkheidsbeginsel en in strijd met fundamentele rechtsbeginselen tot stand is gekomen. Ook stelt klager dat de voorzitter bij haar beoordeling geen rekening heeft gehouden met het feit dat in artikel 46g lid 2 Advocatenwet een niet opgelost probleem is opgenomen. Tot slot stelt klager dat sprake is van nieuwe tuchtrechtelijke relevante feiten en nieuwe tuchtrechtelijk relevante gedragingen.

4 BEOORDELING

4.1 Alvorens tot een eventuele verdere inhoudelijke beoordeling van de klacht van klager te kunnen komen, dient sprake te zijn van een gegrond verzet. Daartoe moet worden nagegaan of in redelijkheid geen twijfel over de juistheid van de beslissing van de voorzitter kan bestaan. Mogelijke contra-indicaties zijn het niet toepassen van een juiste maatstaf door de voorzitter of wanneer van onjuiste feiten is uitgegaan.

4.2 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

4.3 De raad overweegt daartoe als volgt. Klager heeft eerder, bij brief van 24 maart 2016, een klacht ingediend over de rechtsbijstand van verweerder in de zaak tegen Genpact. De voorzitter heeft in haar voorzittersbeslissing geconstateerd dat de onderhavige klacht van klager betrekking heeft op hetzelfde feitencomplex als waar de in de (inmiddels onherroepelijk geworden) voorzittersbeslissing van 29 augustus 2016 (ECLI:NL:TAHVD:2017:140) beoordeelde klachten op berusten. Hierbij heeft de voorzitter, onder 4.3 van haar beslissing, gemotiveerd uiteengezet dat van nieuwe feiten niet is gebleken, nu klager weliswaar heeft gesteld dat Genpact naar aanleiding van zijn brief van 16 september 2016 aan Genpact aan hem kenbaar gemaakt zou hebben dat zij nooit de formele werkgever van klager is geweest, zij nooit enige arbeidsovereenkomst tussen klager en Genpact heeft opgezegd en niet verantwoordelijk is voor zijn pensioen, doch heeft verzuimd daarvan enig bewijs te overleggen. Op die grond heeft de voorzitter de klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en om die reden is de voorzitter niet toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht van klager. Daarmee kan niet gezegd worden dat de voorzitter onvoldoende is ingegaan op de klacht. De raad volgt het standpunt van klager dat sprake zou zijn van een ontoereikende motivering van de beslissing van de voorzitter dan ook niet.

4.4 Ook volgt de raad het standpunt van klager dat de beslissing van de voorzitter in strijd is met de Algemene wet gelijke behandeling en het gelijkheidsbeginsel niet. Vooropgesteld zij dat iedere klacht op zijn eigen merites wordt beoordeeld. Bovendien zijn de klachten van klager inhoudelijk behandeld, en verworpen, in de (inmiddels onherroepelijke) voorzittersbeslissing van 29 augustus 2016. Dat de voorzitter in haar beslissing van 19 januari 2018 niet inhoudelijk op de klacht van klager is ingegaan wordt gerechtvaardigd door het feit dat deze klacht betrekking heeft op hetzelfde feitencomplex waarover reeds onherroepelijk is beslist. 

4.5 Ook het standpunt dat geen sprake zou zijn van een eerlijk proces aangezien klager geen kennis heeft kunnen nemen van de in het arrest van het hof van 13 mei 2014 vermelde (en volgens klager niet bestaande) ontslagbrief volgt de raad niet. De voorzitter heeft haar beslissing niet op meer of andere stukken gebaseerd dan de stukken die zich bevinden in het klachtdossier, en waarover zowel klager als verweerder beschikken. Van schending van het recht op hoor en wederhoor in de zin van artikel 6 EVRM is dan ook geen sprake. Dat de beslissing van de voorzitter in strijd met fundamentele rechtsbeginselen tot stand is gekomen is niet gebleken.

4.6 Voorts overweegt de raad dat klager zijn standpunt dat  in artikel 46g lid 2 Advocatenwet een niet opgelost probleem zou zijn opgenomen niet heeft onderbouwd. Dat dit het geval zou zijn is de raad overigens ook niet gebleken. De raad gaat dan ook voorbij aan de stelling van klager dat de voorzitter hier bij haar beoordeling rekening mee had moeten houden.

4.7 Ten aanzien van het standpunt van klager dat sprake zou zijn van nieuwe tuchtrechtelijk relevante feiten en gedragingen, en de gevolgen van het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten van verweerder klager pas na zijn verzoek van 16 september 2016 aan Genpact bekend zijn geworden,  overweegt de raad als volgt. Zoals in de voorzittersbeslissing is overwogen heeft klager verzuimd enig bewijs te overleggen van zijn stelling dat Genpact naar aanleiding van de brief van klager aan Genpact aan klager kenbaar zou hebben gemaakt dat zij nooit de formele werkgever van klager is geweest, zij nooit enige arbeidsovereenkomst tussen klager en Genpact heeft opgezegd en niet verantwoordelijk is voor zijn pensioen. Ook bij zijn verzetschrift heeft klager geen bewijs van deze stelling overgelegd, zodat de raad hieraan voorbij zal gaan. Van nieuwe feiten is immers niet gebleken.

4.8 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

 verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. P.M. Wamsteker, voorzitter, mrs. S. van Andel en R. Lonterman, leden, bijgestaan door mr. P.J. Verdam als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 12 november 2018.

Griffier Voorzitter