Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-11-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2018:242

Zaaknummer

17-1021/DH/DH

Inhoudsindicatie

Verzet ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 12 november 2018

in de zaak 17-1021/DH/DH

 

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 20 maart 2018 op de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 18 september 2017 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder. Bij brief van 25 september 2017 heeft zij de klacht aangevuld.

1.2    Bij brief aan de raad van 13 december 2017 met kenmerk K222 2017 dk/ksl, door de raad ontvangen op 14 december 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij beslissing van 20 maart 2018 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 20 maart 2018 is verzonden aan klaagster.

1.4    Bij e-mail van 17 april 2018, door de raad ontvangen op 17 april 2018, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 10 september 2018 in aanwezigheid van klaagster en verweerder.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klaagster van 17 april 2018 en de door haar op 28 april, 29 juli en 4 september 2018 aan de raad gezonden aanvullende stukken.

 

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Tussen klaagster en haar buurman is een conflict ontstaan. Klaagster heeft onder meer bezwaar gemaakt tegen het gebruik door haar buurman van een rookoven op zijn balkon. De buurman verweet klaagster onder andere het voeren en verzorgen van duiven op haar balkon en in haar woning.

2.2    Verweerder heeft de buurman van klaagster in diverse procedures bijgestaan.

2.3    Bij arrest van 29 maart 2016 heeft het Gerechtshof Den Haag klaagster – op straffe van een dwangsom van EUR 100,- per dag – verboden om op haar balkon duiven te voeren dan wel in haar woning duiven te verzorgen.

2.4    Klaagster heeft reeds eerder – op 20 januari 2017 – een klacht over verweerder ingediend bij de deken. De deken heeft klaagster bij brief van 4 mei 2017 bericht dat hij die klacht ongegrond achtte.

2.5    Op 25 januari 2017 heeft de voorzieningenrechter in de Rechtbank Den Haag vonnis gewezen in een executiegeschil tussen klaagster en haar buurman. Bij spoedappeldagvaarding van 14 februari 2017 is klaagster van dit vonnis in hoger beroep gegaan. Op 8 maart 2017 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden. Bij arrest van 15 augustus 2017 heeft het Gerechtshof Den Haag het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd en klaagster veroordeeld in de kosten van haar buurman van het geding in hoger beroep.

2.6    Bij brief van 18 september 2017 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder. Bij brief van 25 september 2017 heeft zij de klacht aangevuld.

 

3    KLACHT EN VERZET

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    hij na het arrest van 29 maart 2016 getuigenverklaringen heeft verzameld en heeft ingebracht in het door klaagster opgeworpen executiegeschil en in het door klaagster ingestelde hoger beroep van het vonnis in het executiegeschil, welke verklaringen niet overeenstemmen met de waarheid;

b)    hij de rechter zodanig heeft beïnvloed dat de rechter het arrest van

29 maart 2016 heeft genegeerd;

c)    hij onjuiste stellingen heeft opgenomen in zijn pleitnotitie;

d)    hij executoriaal beslag heeft laten leggen op klaagsters woning teneinde deze te kunnen verkopen om zo de dwangsommen ad EUR 10.000,- te kunnen incasseren;

e)    hij ervoor heeft gezorgd dat klaagster niet alleen de dwangsommen ad EUR 10.000,- moet betalen, maar ook de proceskosten aan de cliënt van verweerder moet vergoeden;

f)    hij een cliënt steunt die zich niet aan de regels houdt. 

3.2    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klaagster zich met de beslissing van de voorzitter niet kan verenigen.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft zich tegen het verzet (en de klacht) verweerd, op welk verweer de raad hierna zo nodig zal ingaan.

 

5    BEOORDELING

5.1    De raad is van oordeel dat de voorzitter bij zijn beoordeling van de klacht de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval.

5.2    Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, J.G. Colombijn-Broersma, R. de Haan en T. Hordijk, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 12 november 2018.