Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-12-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2018:241

Zaaknummer

17-1020/DH/DH

Inhoudsindicatie

Verzet ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 12 november 2018

in de zaak 17-1020/DH/DH

 

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 20 maart 2018 op de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 5 september 2017 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 13 december 2017 met kenmerk K207 2017 dk/ksl, door de raad ontvangen op 14 december 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij beslissing van 20 maart 2018 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 20 maart 2018 is verzonden aan klaagster.

1.4    Bij e-mail van 17 april 2018, door de raad ontvangen op 17 april 2018, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 10 september 2018 in aanwezigheid van verweerder.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klaagster van 17 april 2018.

 

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Klaagster heeft zich tot verweerder gewend met het verzoek beroep in cassatie in te stellen tegen een beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 12 juli 2016.

2.2    Bij e-mail van 2 augustus 2016 heeft verweerder klaagster een opdrachtbevestiging gezonden.

2.3    Bij e-mail van 9 augustus 2016 heeft verweerder klaagster onder meer als volgt bericht:

“(…) De Raad voor Rechtsbijstand berichtte mij conform inliggende kopie met bijlage. Zoals u kunt zien is het verzoek om gefinancierde rechtsbijstand afgewezen, aangezien uw vermogen de wettelijk vastgestelde financiële grenzen overschrijdt. Dat betekent, dat ik mijn werkzaamheden conform mijn opdrachtbevestiging van 2 augustus jl. bij u in rekening zal hebben te brengen. Daartoe u gelieve een voorschotnota aan te treffen, met het beleefde verzoek deze binnen de aangegeven termijn te voldoen. (…)”

2.4    Bij e-mail van 11 augustus 2016 heeft klaagster verweerder onder meer bericht dat zij zijn nota niet kon voldoen.

2.5    Verweerder heeft klaagster bij e-mail van 11 augustus 2016 onder meer als volgt bericht:

“(…) Als u meent voor peiljaarverlegging in aanmerking te komen, moet u dat zelf regelen; ik kan dat niet voor u doen. Zolang niet anders door de Raad voor Rechtsbijstand is beslist, zult u mijn voorschotnota hebben te voldoen voordat ik voor u aan de slag ga; dat is echt niet anders. (…)”

2.6    Klaagster heeft op 15 augustus 2016 bij de Raad voor Rechtsbijstand een verzoek om peiljaarverlegging ingediend. Bij brief van 22 augustus 2016 heeft de Raad voor Rechtsbijstand klaagster bericht dat het verzoek om peiljaarverlegging werd toegewezen. Er is een toevoeging verstrekt en de eigen bijdrage is vastgesteld op EUR 143,-.

2.7    Op 29 augustus 2016 heeft het kantoor van verweerder klaagster een creditnota ter hoogte van EUR 2.420,- gezonden, alsmede een declaratie van EUR 143,- (de eigen bijdrage).

2.8    Bij e-mail van 5 september 2016 heeft verweerder klaagster een negatief cassatieadvies gegeven. Het e-mailbericht is gezonden naar een

e-mailadres van klaagster eindigend op ‘hotmail.nl’.

2.9    Bij e-mail van 18 mei 2017 heeft klaagster verweerder onder meer als volgt bericht:

“(…) Naar aanleiding van ons telefoongesprek hedenmiddag van 18-05-2017, over het e-mailadres van mij (…)hotmail.nl waar u e-mailberichten naar mij verzonden heeft naar dit foutieve e-mailadres.

Zoals ik al in het telefoongesprek met u heb ik gezegd dat ik een nieuw[…] e-mailadres had en ik het dat doorgegeven aan uw secretaresse. Zie bijlage. (…)”

2.10    Bij de e-mail van 18 mei 2017 bevindt zich een ongedateerd e-mailbericht die begint met de volgende tekst, afkomstig van klaagster:

“Goede dag, bedankt voor het bericht 29-08-2016.

Geachte [secretaresse van verweerder] ik deel u mede dat mijn e-mailadres is geworden: (…)outlook.com (…)”

2.11    Bij brief van 5 september 2017 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

 

3    KLACHT EN VERZET

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    klaagster geen schriftelijk cassatieadvies van verweerder heeft ontvangen, ten gevolge waarvan klaagster schade heeft geleden;

b)    hij klaagster onmiddellijk een rekening van EUR 2.420,- heeft gezonden, nadat een verzoek tot het verlenen van een toevoeging door de Raad voor Rechtsbijstand was afgewezen, welke nota na toekenning van de toevoeging onmiddellijk is gecrediteerd;

c)    hij klaagster per gewone post een nota heeft gestuurd voor de eigen bijdrage van EUR 143,-;

d)    hij ontkent dat klaagster hem op 29 augustus 2016 per e-mail van die datum op de hoogte heeft gesteld van haar nieuwe e-mailadres (eindigend op ‘outlook.com’) en haar 06-nummer;

e)    hij zijn cassatieadvies ten onrechte heeft gezonden naar het e-mailadres eindigend op ‘hotmail.nl’, terwijl hij op de hoogte was van klaagsters nieuwe e-mailadres eindigend op ‘outlook.com’;

f)    hij vier uur in rekening heeft gebracht, hetgeen klaagster voor het bestuderen van het dossier te veel vindt.

3.2    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klaagster zich met de beslissing van de voorzitter niet kan verenigen.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft zich tegen het verzet (en de klacht) verweerd, op welk verweer de raad hierna zo nodig zal ingaan.

 

5    BEOORDELING

5.1    De raad is van oordeel dat de voorzitter bij haar beoordeling van de klacht de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval.

5.2    Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, J.G. Colombijn-Broersma, R. de Haan en T. Hordijk, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 12 november 2018.