Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-11-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2018:239

Zaaknummer

18-337/DH/DH/D

Inhoudsindicatie

Dekenbezwaar op alle onderdelen gegrond verklaard. Verweerster heeft in financieel opzicht onzorgvuldig en in strijd met de kernwaarde (financiële) integriteit heeft gehandeld.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 12 november 2018 in de zaak 18-337/DH/DH/D

 

naar aanleiding van het bezwaar van:

klager

tegen:

verweerster

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 1 mei 2018 met kenmerk K028 2018 dk/sh, door de raad ontvangen op 1 mei 2018, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag een ambtshalve bezwaar ingediend tegen verweerster.

1.2    Het bezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 10 september 2018 in aanwezigheid van mr. H. Sytema, waarnemend deken, mr. S.A.A. Hendrickx, stafjurist, en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennisgenomen van de processtukken, bedoeld in artikel 49 lid 2 Advocatenwet.

 

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    In de week van 18 december 2017 nam verweerster telefonisch contact op met het Bureau van de Haagse Orde van Advocaten. Zij wilde weten of zij mocht overgaan tot het contant uitbetalen van een bedrag van € 43.000,-aan een cliënt.

2.2    De stafjurist die verweerster sprak heeft haar laten weten dat dit niet zonder meer is toegestaan, dat girale betaling het uitgangspunt is en dat verweerster eerst diende aan te geven om welke reden haar cliënt contante betaling wenste. Aan verweerster is verzocht haar verzoek per e-mail aan de stafjurist toe te zenden.

2.3    Omdat de stafjurist vervolgens niet meer van verweerster vernam, heeft zij haar bij brief van 22 december 2017 gevraagd naar de stand van zaken en heeft zij verweerster er op gewezen dat over een dergelijke uitbetaling in elk geval overleg diende te worden gevoerd met de deken.

2.4    Naar aanleiding van deze brief nam verweerster op 10 januari 2018 telefonisch contact op met de stafjurist. Zij gaf te kennen dat haar cliënt haar uiteindelijk toch een rekeningnummer had gegeven waarop het bedrag kon worden gestort. De stafjurist heeft verweerster daarop verzocht haar de bankafschriften toe te zenden waaruit de girale betaling bleek.

2.5    Bij e-mail van 15 januari 2018 heeft verweerster enkele bankafschriften, een in het Spaans opgestelde verklaring en een overzicht van een aantal namen met bijbehorende bankrekeningen aan de stafjurist gezonden. De stafjurist kon op basis van deze stukken niet vaststellen dat het bedoelde bedrag van EURO 43.000,- aan de rechthebbende was uitbetaald en heeft daarop verweerster uitgenodigd voor een gesprek met haar en de waarnemend deken.

2.6    In het verslag van dit gesprek heeft de stafjurist, voor zover van belang, het volgende genoteerd:

“[De stafjurist; RvD] legt uit hoe van een derdengeldenrekening gebruik dient te worden gemaakt en welke beperkingen daarbij gelden. Ook wijst zij op de regelgeving die uit de WWFT voortvloeit. In dat licht roept de handelwijze van [verweerster; RvD] vele vragen op.

[Verweerster; RvD] geeft desgevraagd aan geen “awareness” te hebben gehad van de toepasselijkheid van de WWFT. Desgevraagd geef [verweerster; RvD] aan dat zij de gelden op verzoek van cliënt heeft overgemaakt naar diverse rekeningen van onder meer een neef van cliënt. Deze personen zouden nog geld tegoed hebben van de cliënt. Bewijsstukken hiervan waren overigens niet voorhanden. Wel is er een verklaring opgesteld waarin cliënt verklaart akkoord te gaan met de stortingen op diverse rekeningen. [Verweerster; RvD] bevestigt dat de in het Spaans opgestelde verklaring enkel spreekt over toestemming, niet over de achtergrond van de verrekening.

[Verweerster; RvD] geeft nog aan dat het terug te storten bedrag ad EURO 2.000,- is ingehouden voor haar honorarium in de beklagzaak. Volgens [verweerster; RvD] is hiervoor wel toestemming verleend door de cliënt, maar deze toestemming is niet vastgelegd.

[Verweerster; RvD] legt uit hoe de over- en terugboeking naar haar eigen kantoorrekening moet worden gezien. Dit is het gevolg geweest van een foutieve overboeking die meteen weer is hersteld.

Gevraagd  naar het twee-handtekeningenvereiste zegt [verweerster; RvD] hieraan niet voldaan te hebben, doch naderhand – na de contacten met het bureau van de deken – in januari 2018 de verklaring te hebben laten voorzien van een handtekening van mr. O. Mr. O. was eerder niet op de hoogte van de betalingen. Normaal gesproken zou [verweerster; RvD] ook geen contact met mr. O. hebben gezocht, zo gaf zij aan. (...)”

2.7    De plaatsvervangend deken heeft op 9 februari 2018 met mr. O., die als tweede bestuurder stond ingeschreven bij de Stichting Derdengelden van verweerster, gesproken. Tijdens dit gesprek bleek dat verweerster zonder toestemming van mr. O. en met gebruikmaking van de bankpas van mr. O., haar eigen betalingsopdracht heeft gefiatteerd.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a)    gelden die zij ten behoeve van een cliënt op haar derdengeldrekening ontving zonder schriftelijke toestemming deels verrekend heeft met een openstaande declaratie;

b)    een deel van deze gelden heeft overgemaakt aan anderen dan de rechthebbende;

c)    de overmaking van de gelden heeft verricht zonder toestemming of goedkeuring van de tweede bestuurder van de Stichting Derdengelden;

d)    door het overmaken van derdengelden aan anderen dan de rechthebbende een dienst heeft verleend die valt onder de werking van de Wwft, waardoor een verplichting ontstond om niet alleen de cliënt en de herkomst van de gelden te onderzoeken maar gelet op alle omstandigheden ook om de transactie als ongebruikelijke transactie te melden;

e)    haar medewerking heeft verleend aan een transactie die als ongebruikelijk heeft te gelden en mogelijk strekt tot voorbereiding of ondersteuning van onwettige activiteiten.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft geen verweerschrift ingediend en zich ter zitting gerefereerd aan het oordeel van de raad.

5    BEOORDELING

5.1    Verweerster heeft  ter zitting erkend de verweten fouten te hebben gemaakt. Daarmee staat naar het oordeel van de raad vast dat verweerster in financieel opzicht onzorgvuldig en in strijd met de kernwaarde (financiële) integriteit heeft gehandeld. Het dekenbezwaar zal dan ook op alle onderdelen gegrond worden verklaard.

 

6    MAATREGEL

6.1    Verweerster heeft gehandeld in strijd met de verplichtingen die uit hoofde de wet en de Verordening op de Advocatuur op haar rusten en daarmee het vertrouwen in de advocatuur geschaad. Verweerster heeft ter zitting haar fouten erkend en er blijk van gegeven daar ook lering uit te hebben getrokken. Zij had bij haar handelwijze geen eigen belang en is bovendien niet eerder met de tuchtrechter in aanmerking gekomen. Gelet op deze omstandigheden ziet de raad ondanks de ernst van de verweten gedragingen, aanleiding om te volstaan met een waarschuwing. Voor de door verweerster bepleite gegrondverklaring zonder oplegging van een maatregel ziet de raad geen aanleiding

 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b) € 500,- kosten van de Staat.

7.2     Verweerster moet het bedrag van € 750,- binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

7.3    Verweerster moet het bedrag van € 500,- binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het bezwaar gegrond;

-    legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van EUR 750 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.2;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 500 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.3.

 

Aldus beslist door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, J.G. Colombijn-Broersma, R. de Haan en T. Hordijk, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 november 2018.