Rechtspraak
Uitspraakdatum
12-11-2018
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2018:172
Zaaknummer
18-476/DB/LI
Inhoudsindicatie
In hoedanigheid van mentor opgetreden. Vertrouwen in de advocatuur niet geschaad. Ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch
van 12 november 2018
in de zaak 18-476/DB/LI
naar aanleiding van de klacht van:
klagers
tegen:
verweerster
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brieven d.d. 3 november en 13 december 2017 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg een klacht ingediend tegen verweerster.
1.2 Bij brief aan de raad van 21 juni 2018 met kenmerk K17-134 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klachten van klagers sub 1 en 2 ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klachtzaak is behandeld ter zitting van de raad van 1 oktober 2018 in aanwezigheid van klagers en verweerster, bijgestaan door haar gemachtigde. Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van:
- De hierboven genoemde brief van de deken en de daaraan gehechte stukken;
- De nagekomen brief met bijlagen van klagers d.d. 11 juli 2018. In deze brief hebben klagers aan de raad medegedeeld dat zij ervan uit gaan dat de raad eveneens de klacht van de cliënte van klaagster sub 1, mevrouw N, die klagers onder de aandacht van de deken hebben gebracht, zal beoordelen, ofschoon deze niet door de deken aan de raad ter kennis is gebracht.
1.5 Ter zitting van de raad hebben partijen aan de raad medegedeeld dat mevrouw N op 31 augustus 2018 is overleden. De voorzitter heeft de mondelinge behandeling geschorst zodat de raad zich kon beraden over het verzoek van klagers. De raad heeft vervolgens, na hervatting van de mondelinge behandeling, aan partijen medegedeeld dat, voor zover de klacht van mevrouw N al aan de raad voor lag en voor zover een eventuele machtiging van mevrouw N aan klaagster sub 1 nog van kracht zou zijn na 25 januari 2018, die machtiging was vervallen door het overlijden van mevrouw N. Voorts is aan partijen medegedeeld dat de raad overigens van oordeel is dat er geen redenen van algemeen belang zijn in de zin van artikel 47a Advocatenwet die nopen tot voortzetting van de behandeling van die klacht. Enkel de klachtonderdelen 1 tot en met 3 zoals ingediend door klagers en zoals ter zitting van de raad aan klagers voorgehouden worden behandeld.
2 Feiten
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, van de volgende feiten uitgegaan:
2.2 Alle zaken van wijlen mevrouw N waren onder bewind gesteld sinds 4 november 2004; tevens was sprake van mentorschap. Verweerster is van 2006 tot 1 juni 2016 bewindvoerder geweest van mevrouw N. Voorts is verweerster van 2006 tot het overlijden van mevrouw N op 31 augustus 2018 mentor geweest van mevrouw N.
2.3 Mevrouw N verbleef reeds meerdere jaren op een gesloten psychiatrische afdeling op basis van een voortgezette rechterlijke machtiging. Klaagster sub 1 heeft namens mevrouw N diverse gerechtelijke procedures aanhangig gemaakt aangaande onder meer het bewind, het mentorschap, het verblijf in instelling H en de vrije uitgang. Tevens heeft zij namens mevrouw N meermaals verzocht om wijziging en opheffing van het mentorschap en om ontslag uit de instelling H. Voorts zijn tuchtklachten ingediend tegen (voormalig) behandelend artsen van mevrouw N. en klachten tegen verweerster. Klager sub 2, zijnde een kantoorgenoot van klaagster sub 1, heeft mevrouw N enkele malen bezocht indien klaagster sub 1 verhinderd was.
2.4 In een van de gerechtelijke procedures bestond discussie over de vraag of de heer R een vriend was die regelmatig door mevrouw N werd bezocht of slechts een vage kennis die niet of nauwelijks contact had met mevrouw N. Verweerster heeft aanvankelijk gesteld dat zij de persoon waarover mevrouw N had verteld niet had kunnen vinden en daarna heeft zij gesteld dat de heer R slechts een vage kennis was die niet of nauwelijks contact had met mevrouw N.
2.5 Verweerster heeft naar aanleiding van de verzoeken tot wijziging en opheffing van het mentorschap haar visie naar voren gebracht, inhoudende dat het mentorschap niet opgeheven noch gewijzigd diende te worden, zulks gelet op de belangen van mevrouw N.
2.6 De verzoeken tot opheffing c.q. wijziging van het mentorschap zijn steeds afgewezen.
2.7 Op 22 april 2016 heeft verweerster telefonisch contact opgenomen met het kantoor van klagers, waarbij verweerster heeft medegedeeld dat zij van de medewerkers binnen de instelling H signalen kreeg dat mevrouw N iedere keer na een bezoek van klaagster sub 1 onrustig was en dat de medewerkers zich hierover zorgen maakten.
2.8 Op 5 mei 2016 is klaagster sub 1 de toegang tot mevrouw N geweigerd.
2.9 Ter zitting van 13 juli 2016 heeft de rechter een verklaring van een voormalig behandelend arts van mevrouw N voorgelezen.
2.10 Ter zitting van 13 juli 2016 heeft de rechter een e-mail van de dochter van mevrouw N voorgelezen.
2.11 Bij brief d.d. 5 juni 2017 heeft klager sub 2 aan de rechtbank medegedeeld dat in het medisch dossier fouten waren geslopen omdat daarin ten onrechte was vermeld dat medewerkers van klaagster sub 1 bij mevrouw N op bezoek waren geweest om achterstallige betalingen te innen.
2.12 Bij brief d.d. 18 oktober 2017 heeft verweerster onder meer aan mevrouw N medegedeeld:
“(…) Niet alleen tegen mij als mentor, klachten, aanzegging kortgeding, verzoeken bij de rechtbank, hoger beroep, dreigen met dekenklachten, maar ook tegen het personeel van de [instelling], tegen de arts, tegen de RM etc. Wellicht al met al 20 procedures die u zeer onrustig maken en waarvan u ook aangeeft dat het moet stoppen, maar aan de andere kant kunt u de druk van [klaagster sub 1], waartegen u kennelijk niet bestand bent, niet weerstaan om opnieuw procedures te voeren. (…)
Als uw mentor heb ik te waken over uw welzijn en daarin ook beslissingen over te nemen. Hoewel ik begrijp dat u graag een flatje wilt, is het mijn oordeel dat u daar (nog) niet aan toe bent. Ik ben dan ook bang dat het u – in elk geval op kortere termijn – niet zal lukken om een eigen flatje te hebben. Dat zal meebrengen dat u daar steeds weer teleurgesteld in wordt. Ik moet u dan ook dringend adviseren om met procedures die daar op aansturen te stoppen. Anders dan u misschien denkt, zijn die niet in uw belang en naar mijn mening zelfs schadelijk voor uw welzijn. (…)”
2.13 Bij brief d.d. 12 januari 2018 hebben de advocaten van instelling H aan verweerster medegedeeld dat een onwerkbare situatie was ontstaan door de veelheid van klachten en procedures die namens mevrouw N werden opgestart. Voorts hebben de advocaten medegedeeld dat door de wijze van benaderen en de hoeveelheid klachten en aantijgingen door de advocaten van mevrouw N, de betreffende medewerkers van de instelling niet langer in staat waren om verantwoorde zorg te bieden aan mevrouw N.
2.14 Op 25 januari 2018 is bij de rechtbank een klacht van mevrouw N tegen verweerster als haar mentor behandeld. Tijdens de mondelinge behandeling heeft mevrouw N aan de rechter medegedeeld dat zij alle lopende procedures wenste te beëindigen.
2.15 Op 31 augustus 2018 is mevrouw N overleden.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat z ij:
1. zich onwelwillend jegens klaagster sub 1 heeft gedragen;
2. ten onrechte heeft verklaard dat de rechterlijke machtiging ten aanzien van de cliënte is verlengd door een uitlating van klaagster sub 1 inhoudend dat de cliënte niet in staat zou zijn zelfstandig te wonen;
3. in een procedure ten onrechte heeft gesteld dat klager sub 2 regelmatig op bezoek ging bij de cliënte om betalingsachterstanden contant te innen.
Toelichting op klachtonderdeel 1:
Verweerster heeft tweemaal naar klaagsters kantoor gebeld dat deze de cliënte niet meer zou dienen te bezoeken. Zij heeft bewerkstelligd dat aan klaagster op 5 mei 2016 de toegang tot de verpleeginrichting waar de cliënte verbleef werd geweigerd. Zij heeft tijdens een zitting bij de rechtbank op 13 juli 2016 geheime stukken overgelegd met het uitdrukkelijke verzoek deze niet ter kennis van klaagster te brengen. Zij heeft de rechtbank onjuist voorgelicht. Zij heeft aan de cliënte bij brief van 18 oktober 2017 geschreven dat deze afstand van klaagster zou moeten nemen.
4 VERWEER
4.1 De klacht is ingediend tegen verweerster in haar hoedanigheid van mentor. In alle door klaagster sub 1 namens mevrouw N aanhangig gemaakte procedures is gesteld dat verweerster haar taak als mentor niet goed uitvoert en dat er sprake is van een vertrouwensbreuk, maar in geen van de procedures is dit door de beslissende instantie overgenomen. Het is niet de taak van de mentor om uit te voeren wat mevrouw N wenst. De essentie van het mentorschap is juist is dat verweerster met het oog op het welzijn van mevrouw N ook beslissingen kan nemen die mevrouw N eigenlijk niet wenst. Het stond verweerster vrij om tijdens het telefoongesprek van 22 april 2016 en in de brief van 18 oktober 2017 de zorgen over mevrouw N te uiten. Verweerster heeft zich niet op tuchtrechtelijk verwijtbare wijze uitgelaten over klagers.
4.2 Verweerster heeft tijdens de zitting van 13 juli 2016 geen brief van de arts overgelegd. Ook heeft verweerster geen verklaring van de dochter van mevrouw N overgelegd; verweerster heeft enkel een mail van de dochter aan de rechter overhandigd, waarna de rechter de mail heeft voorgelezen en vervolgens aan verweerster heeft teruggegeven. De verklaring is dus niet aan het procesdossier toegevoegd.
4.3 Verweerster had de heer R gezocht en in eerste instantie niet gevonden en heeft dat aan de rechtbank medegedeeld. Van een vertrouwensbreuk tussen mevrouw N en verweerster is in de visie van verweerster nooit sprake geweest. Verweerster heeft nooit gezegd dat de rechterlijke machtiging is verlengd door een opmerking van klaagster sub 1. Verweerster heeft geen onjuiste informatie verstrekt.
4.4 Verweerster heeft nooit gezegd dat klager sub 2 betalingsachterstanden heeft geïnd bij mevrouw N.
5 BEOORDELING
5.1 De klacht wordt onder meer getoetst aan de voor advocaten geldende gedragsregels. Op 22 februari 2018 zijn de voor advocaten geldende gedragsregels gewijzigd. Indien in het navolgende wordt verwezen naar de gedragsregels, wordt bedoeld de gedragsregels zoals deze tot 22 februari 2018 van toepassing waren, aangezien de verweten gedragingen voor die datum hebben plaatsgevonden.
5.2 De klacht heeft betrekking op de handelwijze van verweerster in haar hoedanigheid van mentor. Volgens vaste rechtspraak van het hof brengt het in een andere hoedanigheid optreden, in dit geval als mentor, niet mee dat de advocaat niet (meer) aan het tuchtrecht onderworpen is. Als de advocaat zich bij de vervulling van zijn taak als mentor zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. Bij die toetsing van het gedrag is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die gedragsregels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke normen, daarbij wel van belang zijn. Of het niet naleven van bepaalde gedragsregels tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en moet dan ook van geval tot geval worden beoordeeld. (Hof van Discipline 8 januari 2016, nr. 7569)
5.3 Voor het handelen van een advocaat als mentor brengt de hierboven genoemde maatstaf met zich mee dat niet snel van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen sprake zal zijn. Dit komt onder meer omdat de mentor zijn taak uitoefent onder toezicht van de kantonrechter en dat het in de eerste plaats aan de kantonrechter is om te beslissen of het handelen van de mentor zich binnen de wettelijke kaders afspeelt. Voor de tuchtrechter is daarbij in beginsel geen rol weggelegd. De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaven beoordelen.
5.4 Ter zake de klacht dat verweerster zich onwelwillend jegens klaagster sub 1 heeft gedragen, overweegt de raad dat gedragsregel 17 in de onderhavige klachtzaak toepassing mist, nu de klacht betrekking heeft op het optreden van verweerster in haar hoedanigheid van mentor, terwijl gedragsregel 17 van toepassing is op de verhouding tussen advocaten onderling.
5.5 Verweerster heeft uitdrukkelijk betwist dat zij heeft verklaard dat de rechterlijke machtiging ten aanzien van de cliënte is verlengd door een uitlating van klaagster sub 1 inhoudend dat de cliënte niet in staat zou zijn zelfstandig te wonen. Verweerster heeft eveneens uitdrukkelijk betwist dat zij in een procedure heeft gesteld dat klager sub 2 regelmatig op bezoek ging bij de cliënte om betalingsachterstanden contant te innen.
5.6 Verweerster heeft de klachtonderdelen uitdrukkelijk en gemotiveerd weersproken, terwijl uit de overgelegde stukken niet van de feitelijke juistheid van de stellingen van klagers is gebleken. Het optreden van verweerster is bovendien reeds meermalen onderwerp van rechterlijke toetsing geweest. In feite verwijten klagers verweerster dat zij zich op standpunten stelt die klagers niet delen. Die standpunten betreffen de inhoud van de diverse kwesties die mevrouw N aan de rechter ter beoordeling had voorgelegd. Het is niet aan de tuchtrechter om daarover te oordelen.
5.7 De hierboven genoemde maatstaf en het door verweerster gevoerde gemotiveerde verweer in aanmerking genomen is de raad van oordeel dat de gestelde klachten niet zijn komen vast te staan, laat staan dat verweerster van haar handelwijze in de hoedanigheid van mentor een tuchtrechtelijk verwijt als advocaat kan worden gemaakt. Niet is gebleken dat door verweersters handelwijze het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. De raad zal de klacht dan ook ongegrond verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.
Aldus beslist door mr. W.E.A. Gimbrère-Straetmans, voorzitter, mrs. L.R.G.M. Spronken en U.T. Hoekstra, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 12 november 2018.
Griffier Voorzitter