Rechtspraak
Uitspraakdatum
19-11-2018
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2018:171
Zaaknummer
18-506/DB/LI
Inhoudsindicatie
Gelet op de voorgeschiedenis waarbij advocaat een collega-advocaat gedurende tien dagen in het ongewisse heeft gelaten over de overdracht van de zaak en de korte termijn waarop de pro forma strafzitting in een complexe strafzaak zou plaatsvinden valt de advocaat tuchtrechtelijk te verwijten dat deze na de toezegging om het dossier over te dragen daarmee nog 6 dagen heeft gewacht.
Inhoudsindicatie
Niet komen vast te staan dat de opvolgend advocaat door de aanvraag extra uren van financieel is benadeeld. Gebrekkige communicatie over de toevoeging en de verrekening daarvan valt beide advocaten aan te rekenen.
Inhoudsindicatie
Klacht (gedeeltelijk) gegrond, waarschuwing, kostenveroordeling
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 19 november 2018
in de zaak 18-506/DB/LI
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerster
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief van 21 november 2017 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg een klacht ingediend tegen verweerster.
1.2 Bij brief aan de raad van 4 juli 2018 met kenmerk K 18-026, door de raad ontvangen op 5 juli 2018 , heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 8 oktober 2018 in aanwezigheid van klaagster en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van:
- de brief van de deken van 4 juli 2018, met bijlagen
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Klaagster heeft verweerster per e-mail van 5 november 2017 bericht dat de cliënte van verweerster, verder te noemen K, zich tot klaagster had gewend met het verzoek de behandeling van de strafzaak over te nemen. Klaagster verzocht om toezending van het dossier en de originele toevoeging met een gespecificeerde urenstaat.
2.2 Verweerster heeft per e-mail van 9 november 2017 geantwoord dat zij K had gesproken en dat het verzoek om overname van de zaak op een misverstand berustte. Zij berichtte het dossier daarom niet te zullen overdragen.
2.3 Klaagster heeft verweerster per e-mail van 14 november 2017 bericht dat K haar te kennen had gegeven dat zij verweerster opdracht had gegeven de zaak aan klaagster over te dragen. Zij verzocht verweerster het dossier voor 16 november 2017 aan haar over te dragen, bij gebreke waarvan zij aankondigde zich tot de deken te zullen wenden. Per e-mail van 14 november 2017 berichtte de vader van K op verzoek van K dat zij op 13 november 2017 een brief aan klaagster had gestuurd met het verzoek haar belangen te behartigen. Hij verzocht klaagster contact met K op te nemen, aangezien zij werd tegengewerkt door verweerster. Klaagster heeft de-mail van de vader van K per e-mail van 14 november 2017 aan verweerster toegezonden en verzocht contact op te nemen en haar het dossier te doen toekomen.
2.4 Per e-mail van 15 november 2017 heeft klaagster aan de vader van K bericht dat verweerster met de overdracht van het dossier had ingestemd en dat zij het dossier aan klaagster zou toesturen. Zij berichtte K de volgende dag te zullen bezoeken. Klaagster heeft K op 16 november in de PI bezocht.
2.5 Verweerster heeft per e-mails van 21 november 2017 processtukken aan klaagster toegezonden. Zij berichtte tevens een aanvraag extra uren te hebben ingediend, aangezien het forfait reeds verbruikt was. Zij verzocht klaagster te wachten met de aanvraag van de mutatie van de toevoeging totdat op dit verzoek was beslist. Klaagster heeft per e-mail van 21 november 2017 aan verweerster bericht dat de gescande processtukken niet compleet waren en dat zij de stukken van de rechtbank en een gedeelte van het politiedossier miste. Verweerster heeft hierna het dossier voorgeleiding aan klaagster toegezonden. Zij berichtte klaagster dat deze zich in een nader digitaal dossier bevonden waardoor deze niet bij de vorige mail waren gevoegd. Klaagster heeft verweerster per email van 21 november 2017 een afschrift van de brief van K aan haar van 13 november 2017 toegezonden. Zij stelde voorts dat zij de stukken van de rechtbank (waaronder de dagvaarding) nog steeds miste. Voorts berichtte zij dat zij van de Raad voor de Rechtsbijstand had vernomen dat verweerster op 15 november 2017 een aanvraag extra uren had gedaan, terwijl zij op 15 november 2017 telefonisch akkoord was gegaan met de overdracht van de zaak.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
1. verweerster niet is overgegaan tot volledige afgifte van het dossier van K, de financiële bescheiden betreffende de toevoeging en de urenspecificatie;
2. verweerster de overdracht van het dossier onnodig heeft vertraagd waardoor de behartiging van de belangen van K ernstig is gefrustreerd;
3. verweerster ten onrechte een aanvraag extra uren heeft ingediend, waardoor zij klaagster financieel heeft benadeeld
4 VERWEER
4.1 Er is geen sprake van het onnodig vertragen van de overdracht. K was wispelturig in haar gedrag en heeft niet (meteen) duidelijk aangegeven de zaak te willen laten overdragen. Omdat hierover onduidelijkheid bestond is niet meteen overgegaan tot toezending van het dossier. Tijdens een bezoek op 14 november 2017 aan K in het huis van bewaring had K nog te kennen gegeven door verweerster te willen worden bijgestaan. Verweerster heeft in de periode van 15 – 21 november 2017 nog diverse telefoongesprekken met K gevoerd tijdens welke zij aangaf niet te weten of zij wilde dat het dossier werd overgedragen dan wel dat zij alsnog door verweerster wilde worden bijgestaan. Meteen nadat K haar wens om de zaak over te dragen duidelijk kenbaar heeft gemaakt is op 21 november 2017 overgegaan tot toezending van het dossier per e-mails en per post aan klaagster De eerstvolgende (pro forma) zitting stond gepland op 28 november 2017, zodat klaagster voldoende tijd had om het dossier te bestuderen. Bovendien had een kantoorgenoot van verweerster het (identieke) dossier in de zaak van de medeverdachte reeds op 16 november 2017 aan de kantoorgenoot van klaagster, die deze zaak had overgenomen, toegezonden, zodat het dossier zich feitelijk reeds bevond op het kantoor van klaagster.
4.2 Verweerster heeft op 15 november 2017 een aanvraag extra uren ingediend bij de Raad voor Rechtsbijstand. Omdat nog geen besluit was genomen op deze aanvraag, zijn de toevoegingbescheiden niet direct aan klaagster toegezonden. Bij brieven van 12 januari en 1 februari 2018 is door de Raad voor Rechtsbijstand aan verweerster bericht dat haar aanvraag extra uren buiten behandeling was gesteld. Op 1 februari 2018 heeft verweerster telefonisch contact opgenomen met de Raad voor Rechtsbijstand. Aan haar werd medegedeeld dat was besloten om met ingang van 21 november 2017 aan klaagster extra uren toe te kennen. Klaagster was derhalve reeds in het bezit van een op haar naam gestelde toevoeging, maar heeft klaagster daarvan nimmer in kennis gesteld.
4.3 De aanvraag extra uren is niet onnodig gedaan. De aanvraag extra uren is reeds op 15 november 2017 gedaan. Daarnaast geldt dat de Raad voor Rechtsbijstand kennelijk al met ingang van 21 november 2017 extra uren aan klaagster heeft toegekend. Het is daarom onduidelijk waarop de klacht van klaagster is gebaseerd.
5 BEOORDELING
Ad klachtonderdeel 1
5.1 Nu uit de aan de raad overlegde stukken en het ter zitting verhandelde is gebleken dat verweerder (uiteindelijk) het dossier aan klaagster heeft overgedragen, althans door verweerster niet is gesteld welke stukken van het dossier nog ontbreken, zijn de feiten waarop dit onderdeel van de klacht berust niet komen vast te staan en zal de raad dit onderdeel van de klacht ongegrond verklaren.
Ad klachtonderdeel 2
5.2 In het tweede onderdeel van de klacht verwijt klaagster verweerster dat zij de overdracht van het dossier nodeloos heeft vertraagd, waardoor de behartiging van de belangen van K ernstig is gefrustreerd. Vast staat dat klaagster zich per e-mail van 5 november 2017 tot verweerster heeft gewend met het verzoek de zaak aan haar over te dragen en het dossier toe te sturen. De raad acht het begrijpelijk dat verweerster zich eerst ervan heeft willen vergewissen of het inderdaad de wens van haar cliënt was dat zij de zaak aan klaagster zou overdragen. Verweerster stelt daarbij op tegenstrijdige berichtgeving van haar cliënte en de medeverdachte te zijn gestuit, wat voor verwarring heeft gezorgd. Uiteindelijk heeft verweerster op 15 november 2017 aan klaagster bericht mee te zullen werken aan de overdracht van de zaak en het dossier aan haar te zullen toezenden. Het moge zo zijn dat het enige tijd heeft geduurd voordat de cliënte van verweerster en de medeverdachte in die zaak, die door een kantoorgenoot van verweerster werd bijgestaan, aan het kantoor van verweerster duidelijkheid hebben gegeven over de overdracht van hun zaken, het staat vast dat klaagster reeds op 5 november 2017 om overdracht heeft gevraagd en dat verweerster behoudens de email van 9 november 2017, waarin zij stelde dat er sprake was van een misverstand en haar cliënte de zaak niet aan klaagster wenste over te dragen, klaagster in het ongewisse heeft gelaten over de tegenstrijdige berichtgeving van haar cliënte en de medeverdachte/cliënt van haar kantoorgenoot over de overdracht van de zaken. Uiteindelijk heeft verweerster op 15 november 2017 telefonisch contact met klaagster opgenomen en haar toegezegd mee te zullen werken aan de overdracht van de zaak en het dossier aan haar te zullen toesturen. Naar het oordeel van de raad had onder bovenvermelde omstandigheden en gelet op het feit dat reeds op 28 november 2017 de pro forma zitting was, van verweerster verwacht mogen worden dat zij, evenals haar kantoorgenoot in de zaak van de medeverdachte heeft gedaan, direct op of kort na 15 november 2017 voor de overdracht van het dossier zou zorgdragen. De persoonlijke omstandigheden van verweerster, zoals ter zitting van de raad naar voren gebracht, maken dit niet anders. De raad is van oordeel dat de overdracht van het dossier eerder dan op 21 november 2017 had kunnen en moeten plaatsvinden. De raad is van oordeel dat verweerster in de periode van 3 – 21 november 2017 onvoldoende met klaagster heeft gecommuniceerd en bij de overdracht van het dossier onvoldoende voortvarend heeft gehandeld, waarvan haar tuchtrechtelijk een verwijt te maken valt. Of de behartiging van de belangen van K hierdoor is gefrustreerd kan de raad niet vaststellen, nu klaagster geen concrete feiten of omstandigheden heeft aangevoerd, waaruit blijkt dat de behartiging van de belangen van K is gefrustreerd, noch bewijs hiervan heeft overgelegd. De raad zal het tweede onderdeel van de klacht daarom enkel gegrond verklaren voor zover dit betrekking heeft op de nodeloze vertraging bij de overdracht van het dossier.
Ad klachtonderdeel 3
5.3 De raad kan op grond van de aan de raad overgelegde stukken en het ter zitting verhandelde niet vaststellen dat klaagster financieel is benadeeld door de aanvraag extra uren door verweerster. Hoewel verweerster er goed aan had gedaan om reeds op 15 november 2017 aan klaagster te berichten, dat zij bij de Raad voor Rechtsbijstand een aanvraag extra uren had gedaan is niet komen vast te staan dat zij klaagster door die aanvraag financieel heeft benadeeld. Het had, toen bleek dat verweerster reeds op 15 november 2015 een aanvraag extra uren had gedaan, op de weg van klaagster gelegen om met verweerster te overleggen over de mutatie van de toevoeging inclusief de extra uren en de verrekening van de door haar per 15 november 2017 in het dossier gewekte uren. Dat klaagster er om haar moverende redenen voor heeft gekozen om op 21 november 2017 zelf een aanvraag extra uren in te dienen, waardoor de in de periode van 15 – 21 november 2017 door klaagster gewerkte uren klaarblijkelijk niet voor vergoeding in aanmerking komen, valt verweerster tuchtrechtelijk niet aan te rekenen. Naar het oordeel van de raad is de miscommunicatie over de mutatie en de verrekening van de toevoeging beide partijen toe te rekenen. Voor zover sprake is van een financiële benadeling van klaagster is niet komen vast te staan dat dit door de aanvraag extra uren van verweerster is veroorzaakt. De raad zal het derde onderdeel van de klacht ongegrond verklaren.
6 MAATREGEL
6.1 Nu de klacht gedeeltelijk gegrond is verklaard acht de raad het opleggen van de maatregel waarschuwing passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Aangezien de klacht (gedeeltelijk) gegrond wordt verklaard, moet verweerster het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.
7.2 De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerster , gelet op artikel 48ac, eerste lid, onder a, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die [klager/klaagster] in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR 50 aan reiskosten. De raad bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden overgemaakt naar het daartoe tijdig door klager aan verweerder opgegeven rekeningnummer.
7.3 De raad ziet eveneens aanleiding om verweerster, gelet op artikel 48ac, eerste lid, onder b, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000. De raad bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden betaald aan de Nederlandse Orde van Advocaten door overmaking naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel 2 gegrond voor zover dit onderdeel betrekking heeft op de nodeloze vertraging van de overdracht van het dossier en voor het overige ongegrond;
- verklaart de klachtonderdelen 1 en 3 ongegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan klaagster;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van EUR 50,00 aan klaagster, op de wijze en binnen de termijn als boven onder 7.2 bepaald;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de wijze en binnen de termijn als boven onder 7.3 bepaald;
Aldus beslist door mr. A.G.M. Zander , voorzitter, mrs. R. vd Dungen H.C.M. Schaeken , leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 november 2018.
Griffier Voorzitter