Rechtspraak
Uitspraakdatum
12-09-2017
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2017:170
Zaaknummer
17-366/DH/DH
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. klacht kennelijk ongegrond
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 12 september 2017
in de zaak 17-366/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 4 mei 2017 met kenmerk K018 2017 ab/ksl, door de raad ontvangen op 4 mei 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Verweerder is op 21 juni 1990 beëdigd als advocaat. Verweerder heeft na zijn beëdiging enige tijd kantoor gehouden in het pand waar ook de praktijk van klager, destijds ook advocaat, gevestigd was. Behalve een zakelijke relatie, onderhielden partijen ook een vriendschappelijke relatie.
1.2 Verweerder heeft klager in een aantal procedures bijgestaan. Verweerder heeft namens klager onder meer drie dagvaardingen in hoger beroep uitgebracht. Het betreft in ieder geval een zaak tegen Van W en een daarmee samenhangende zaak tegen een notaris.
1.3 In de zaken tegen Van W en de notaris heeft bij het gerechtshof een gevoegde mondeling behandeling plaatsgevonden op 3 november 2014. In de zaak tegen Van W hebben partijen ter zitting een schikkingsovereenkomst ondertekend. In de zaak tegen de notaris is door het gerechtshof arrest gewezen op 3 maart 2015.
1.4 Op enig moment tussen 3 november 2014 en 3 maart 2015, uit het dossier blijkt niet wanneer precies, heeft verweerder zich als advocaat van klager onttrokken in de zaken tegen Van W en de notaris.
1.5 In zijn brief van 2 november 2016 aan verweerder heeft klager hem verzocht op te treden in een tegen hem ingesteld kort geding.
1.6 Bij e-mail van 3 november 2016 heeft verweerder te kennen gegeven niet voor klager te zullen optreden in het kort geding.
1.7 Klager heeft bij brief van 4 november 2016 onder meer gevraagd of verweerder nog wel bereid is om “begin 2017 beroep 2e bodemprocedure (…) op de rol te plaatsen”.
1.8 In zijn e-mail van 8 november 2016 aan klager heeft verweerder geschreven dat hij hem in de toekomst noch bij het kort geding, noch bij enige andere zaak wil bijstaan.
1.9 De mondelinge behandeling van het kort geding heeft plaatsgevonden op 24 november 2016.
1.10 Bij brief van 25 november 2016 heeft klager verweerder verzocht om namens hem verzet in te stellen en om zijn werkzaamheden in een reeds aanhangig hoger beroep te hervatten. Bij e-mail van 27 november 2016 aan klager heeft verweerder afwijzend gereageerd op beide verzoeken.
1.11 Bij brief van 17 januari 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. De voorzitter begrijpt dat klager verweerder, zakelijk weergegeven, verwijt dat hij in diverse procedures op verschillende fronten is tekortgeschoten in zijn dienstverlening als advocaat jegens klager en dat hij aldus heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij als advocaat jegens klager had moeten betrachten. Klager heeft daardoor schade geleden. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder het volgende.
a) Verweerder heeft op 20 december 2016 een termijn voor verzet of hoger beroep laten verstrijken;
b) Verweerder heeft klager in verschillende procedures bijgestaan. Verweerder heeft geen van deze procedures voltooid. Verweerder heeft zich verder “onverantwoordelijk onttrokken aan twee procedures zonder verklaring en genoegzame informatie c.q. begeleiding bij die afhandeling” en heeft ten onrechte geweigerd hem bij volgende procedures bij te staan.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Op het verweer zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.
4 BEOORDELING
Klachtonderdeel a)
4.1 De raad begrijpt dat het gaat om verzet of hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak zoals hiervoor bedoeld in 1.9. Uit de hiervoor in 1.6, 1.8 en 1.10 weergegeven e-mails van verweerder aan klager blijkt dat verweerder in duidelijke bewoordingen aan klager kenbaar heeft gemaakt niet bereid te zijn om namens klager als advocaat op te treden in het kort geding of in enige andere procedure. Het verwijt dat klager verweerder maakt mist daarom feitelijke grondslag en de klacht is in zoverre kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.2 Verweerder heeft aangevoerd dat hij zich als advocaat heeft onttrokken in de procedures tegen de notaris en tegen Van W, dat hij zich daarbij heeft gehouden aan de voor hem geldende gedragsregels en dat hij zijn beslissing aan klager heeft uitgelegd. Tevens heeft verweerder aangegeven dat hij inderdaad geweigerd heeft om klager in een verzetprocedure bij te staan
4.3 Uit het over en weer gestelde en uit het dossier is de voorzitter niet gebleken dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, toen hij zich terugtrok als advocaat van klager uit de bedoelde procedures. Voor zover klager verweerder verwijt dat hij zich ook eerder (in 2011) op onverantwoordelijke wijze heeft onttrokken aan (een) procedure(s) heeft klager ook dit verwijt onvoldoende feitelijk onderbouwd, nog daargelaten of klager gelet op het bepaalde in artikel 46g van de Advocatenwet in dit onderdeel van zijn klacht ontvankelijk zou zijn. Evenmin is de voorzitter gebleken dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld door te weigeren klager bij te staan in een verzetprocedure. De klacht is in zoverre kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht met toepassing van artikel 46j Advocatenwet kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.F. Baaij, voorzitter, met bijstand van mr. A Tijs als griffier op 12 september 2017.
Deze beslissing is in afschrift op 12 september 2017 verzonden