Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

26-11-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2018:238

Zaaknummer

18-547

Zaaknummer

18-548

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij in personen- en familierechtkwestie kennelijk ongegrond. Niet is komen vast te staan dat verweerster zich in brieven aan klager dreigend heeft uitgelaten of haar betalingsverzoek op onjuiste gegevens heeft gebaseerd.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 26 november 2018

in de zaken 18-547 en 18-548

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

tegen

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland van 17 juli 2018 met de kenmerken 2017 KNN211/z188052 en 2018 KNN024/z417332, door de raad ontvangen op 18 juli 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, in beide zaken van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager is verwikkeld in een procedure met zijn ex-echtgenote over de wijziging van kinder- en partneralimentatie. Klager heeft zich in deze procedure laten bijstaan door een advocaat.

1.2    Verweerster heeft de ex-echtgenote van klager (hierna: ‘de wederpartij’) bijgestaan.

1.3    De rechtbank heeft bij beschikking van 4 april 2017 uitspraak gedaan.

1.4    In de periode van 13 januari 2017 tot 27 juli 2017 heeft klager brieven ontvangen van verweerster met het verzoek een bedrag van € 1.756,50 aan haar cliënte te betalen in verband met de verrekening van belastinggelden.

1.5    Bij brief van 18 december 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster. Deze klacht is bij de raad bekend onder zaaknummer 18-547. Bij brief van 7 februari 2018 heeft klager een tweede klacht ingediend over verweerster. Deze klacht is bij de raad bekend onder zaaknummer 18-548.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerster:

Inzake 18-547

a)    zich in brieven aan klager dreigend heeft uitgelaten;

Toelichting

Al vóór de beschikking van de rechtbank heeft verweerster in haar brieven van 13 januari 2017, 8 maart 2017 en 24 maart 2017 klager verzocht om € 1.756,50 te betalen onder dreiging van het opleggen van sancties. Zelfs na de beschikking, waarin het bedrag van € 1.756,50 niet ter sprake komt, heeft zij haar verzoek bij brief van 27 juli 2017 herhaald en gedreigd met incasso- en rentekosten. Klager heeft zich hierdoor onder druk gezet en geïntimideerd gevoeld.

b)    haar verzoek om betaling heeft gebaseerd op onjuiste en niet bestaande gegevens;

Toelichting

Volgens verweerster dient klager € 1.756,50 te betalen aan verrekening van belastingrestitutie. Er is geen belastingschuld. Het is ook vreemd dat verweerster heeft verzocht het bedrag op haar rekening te storten. Verweerster heeft niet gereageerd op de e-mail van klager van 20 november 2017 waarin hij om opheldering heeft gevraagd.

Inzake 18-548

onjuiste mededelingen heeft gedaan over de persoon van klager zonder voorafgaand onderzoek;

Toelichting:

In haar brief van 15 januari 2018 heeft verweerster geschreven: “(…) Cliënte is er niet van overtuigd dat uw cliënt er in slaagt om twee volle dagen per week voor de kinderen te zorgen. Dat is tot nu toe niet gelukt. (…)” Deze beschuldiging is niet op feiten gebaseerd en is niet onderbouwd. verweerster heeft dergelijke uitlatingen bewust gedaan om klager in een kwaad daglicht te stellen. Er is sprake van smaad en laster.

   

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft verweer gevoerd en betwist tuchtrechtelijk laakbaar te hebben gehandeld.

Inzake 18-547

Ad klachtonderdelen a en b)

3.2    Verweerster heeft niet de intentie gehad klager te intimideren. Verweerster heeft de belangen van de wederpartij van klager behartigd en in dat kader ook de meningen en vragen van haar cliënte verwoord. In het echtscheidingsconvenant zijn partijen overeengekomen dat belastingaanslagen en -teruggaven zouden worden gedeeld. Daarom is na de verrekening van de belastingrestitutie en -aanslagen uit 2014 en 2015 een bedrag van € 1.756,50 van klager gevorderd. Dit bedrag had niets te maken met de procedure over de partner- en kinderalimentatie en daarom hoefde verweerster de uitspraak in die procedure niet af te wachten. De brieven waar klager over spreekt zijn niet aan klager zelf maar aan zijn advocaat verstuurd. Bij brief van 22 maart 2017 heeft de advocaat van klager bericht dat klager akkoord was met het voorstel tot verrekening waarna klager is verzocht het bedrag over te maken op de derdengeldrekening van verweerster. Op het rechtstreekse e-mailbericht van klager aan verweerster van  20 november 2017 heeft verweerster wel gereageerd, namelijk bij brief van 27 november 2017 aan de advocaat van klager.

Inzake 18-548

3.3    De zinsnede waar klager op doelt is niet de persoonlijke mening van verweerster. Deze zin is niet bedoeld als kwalificatie van klager als verzorger van de kinderen. Klager werkt in ploegendienst met wisselende diensten. De kwalificatie door verweerster behelst de vraag of klager praktisch gezien er in slaagt om twee volle dagen per week voor de kinderen te zorgen. Verweerster betwist dat sprake is geweest van smaad of laster.

 

4    BEOORDELING

4.1    Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt,  goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De voorzitter zal het optreden van verweerster derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Inzake 18-547

Ad klachtonderdelen a en b)

4.2    De klachtonderdelen a en b worden gezamenlijk beoordeeld.

4.3    De voorzitter begrijpt de klacht van klager zo dat klager bedoeld heeft te stellen (zich erover te beklagen) dat verweerster zich onnodig grievend jegens klager heeft uitgelaten. De voorzitter constateert dat verweerster haar brieven aan de advocaat van klager heeft verstuurd en daarin steeds een professionele en zakelijke toon heeft gebezigd. Van enige vorm van intimidatie of het onaanvaardbaar onder druk zetten van klager is de voorzitter niet gebleken. De enkele omstandigheid dat verweerster, als advocaat van de wederpartij van klager, namens haar cliënte aanspraak heeft gemaakt op betaling, kan evenmin als grievend, laat staan als onnodig grievend worden beschouwd.

4.4    Verweerster heeft in haar brieven aan (de advocaat van) klager, en later ook in het kader van deze tuchtrechtprocedure, gemotiveerd toegelicht dat en waarom haar cliënte aanspraak meende te kunnen maken op betaling van € 1.756,50 door klager. Dat de vordering gebaseerd is op onjuiste en niet bestaande gegevens, zoals klager heeft gesteld, is de voorzitter niet gebleken. In dat kader is van belang dat een advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat deze cliënt hem verschaft. De advocaat mag afgaan op de juistheid van het feitenmateriaal dat de cliënt hem verstrekt. Slechts in uitzonderingsgevallen is de advocaat gehouden de juistheid daarvan te verifiëren. Verweerster mocht dus afgaan op de informatie die haar cliënte haar had verschaft en daar de vordering terzake de verrekening van de belastingrestitutie op baseren. Als al sprake is geweest van onjuiste en/of niet bestaande gegevens, dan was het aan klager respectievelijk zijn advocaat om hiertegen verweer te voeren. Overigens is het niet aan de raad om te oordelen of een vordering op terechte gronden berust. Dat is voorbehouden aan de civiele rechter. Evenmin heeft de voorzitter kunnen vaststellen dat de betalingsverzoeken van verweerster ontijdig zijn geweest, in die zin dat eerst de beschikking van de rechtbank van 4 april 2017 moest worden afgewacht. Klager heeft niet aannemelijk gemaakt dat en waarom verweerster bij haar betalingsverzoeken rekening had moeten houden met (de uitkomst van) die gerechtelijke procedure. Kortom, niet kan worden gezegd dat verweerster bij de belangenbehartiging van haar cliënte de grenzen van de haar toekomende vrijheid heeft overschreden.

4.5    Inzake 18-548

4.6    Verweerster was niet gehouden om eerst onderzoek te doen naar de persoon van klager alvorens zij de door klager geciteerde en gewraakte zinsnede in haar brief van 15 januari 2018 mocht opnemen. Daartoe bestaat geen verplichting. Zoals hiervoor is toegelicht mocht verweerster afgaan op de informatie die haar cliënte haar had verschaft over de zorguitoefening door klager. Van de evidente onjuistheid daarvan is de voorzitter niet gebleken. Evenmin is de voorzitter gebleken dat verweerster met deze (of soortgelijke) uitlatingen over klager, die door verweerster overigens wederom zakelijk zijn geformuleerd, de belangen van klager (als wederpartij van haar cliënte) onnodig of onevenredig heeft geschaad. Van smaad of laster is geen sprake.

4.7    Op grond van het voorgaande oordeelt de voorzitter de klacht in beide zaken dan ook kennelijk ongegrond.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

In beide zaken

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. J.R. Veerman, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.M. Roorda als griffier op 26 november 2018.

 

griffier                              voorzitter

 

Verzonden d.d. 26 november 2018