Rechtspraak
Uitspraakdatum
03-12-2018
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2018:182
Zaaknummer
18-731/DB/LI
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Klacht over advocaat wederpartij. Niet gebleken dat verweerster de memorie van antwoord d.d. 9 februari 2016 niet zelf heeft opgesteld noch dat zij in de memorie onwaarheden heeft vermeld, noch dat zij bij gelegenheid van het deskundigenonderzoek en een zitting respectloos is omgegaan met klagers. Ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch
van 3 december 2018
in de zaak 18-731/DB/LI
naar aanleiding van de klacht van:
klagers
tegen
verweerster
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief d.d. 3 april 2018, ontvangen op 9 april 2018, hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg een klacht ingediend tegen verweerster.
1.2 Bij e-mailbericht aan de raad van 13 september 2018 met kenmerk K18-045 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klachtzaak ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klachtzaak is behandeld ter zitting van de raad van 29 oktober 2018 in aanwezigheid van klagers en verweerster. Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van:
de hierboven genoemde brief van de deken en de daaraan gehechte stukken.
2 Feiten
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, van de volgende feiten uitgegaan:
2.2 Verweerster is de advocaat van de familie W, zijnde de wederpartij van klagers.
2.3 Tussen klagers en de familie W is reeds gedurende enkele jaren sprake van een geschil, in welk kader klagers en de familie W sinds 29 december 2012 zijn verwikkeld in een gerechtelijke procedure. Verweerster heeft de familie W bijgestaan en in rechte vertegenwoordigd. In eerste aanleg heeft op 23 april 2014 een deskundigenonderzoek plaatsgevonden.
2.4 In de appelprocedure bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch heeft verweerster namens de familie W op 9 februari 2016 een memorie van antwoord ingediend. De aanhef van deze memorie van antwoord luidt: “Edelgrootachtbaar College”. Nadat de advocaat van klagers op 19 april 2016 een memorie van antwoord in incidenteel appel had ingediend, heeft op 21 juni 2016 pleidooi plaatsgevonden, waarbij klagers, vertegenwoordigd door hun advocaat, en de familie W, vertegenwoordigd door verweerster, aan de hand van een pleitnota hebben gepleit. De door verweerster voorgedragen pleitnota was afgedrukt op hetzelfde briefpapier als de memorie van antwoord d.d. 9 februari 2016. Op 20 juni 2017 heeft het gerechtshof arrest gewezen, waarna op 17 april 2018 een getuigenverhoor heeft plaatsgevonden.
2.5 Bij e-mailbericht d.d. 24 april 2018 heeft de heer W aan verweerster medegedeeld:
“Bij deze bevestig ik dat de memorie van antwoord (…) van 9 februari 2016 (…) niet door mij is geschreven, maar geheel van uw hand is en door u is ingediend bij het Hof te Den Bosch en voorts dat de handstekening op pagina 25 van de memorie door u is gezet en niet door mij.”
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat z ij:
de grenzen van de aan haar toekomende vrijheid heeft overschreden, nu zij de memorie van antwoord d.d. 9 februari 2016 niet zelf heeft opgesteld en in de memorie onwaarheden zijn vermeld. Bovendien is verweerster bij gelegenheid van het deskundigenonderzoek en een zitting respectloos omgegaan met klagers.
3.2 Toelichting
Klagers vermoeden dat de cliënt van verweerster de memorie van antwoord hebben opgesteld. De memorie is niet op kantoorpapier van verweerster afgedrukt, de handtekening van verweerster wijkt sterk af van de handtekening op andere stukken en er is een onjuiste aanhef gebruikt. Verweerster is bij gelegenheid van het deskundigenonderzoek op 23 april 2014 en een zitting op 17 april 2018 respectloos omgegaan met klagers door te schreeuwen, grove opmerkingen te maken, huisvredebreuk te plegen en klager de toegang te weigeren.
4 VERWEER
4.1 De klacht is ongegrond. Verweerster heeft de memorie van antwoord zelf opgesteld, ondertekend en ingediend. De memorie van antwoord is ook afgedrukt op het kantoorpapier van verweerster. Verweerster is bij het opstellen van de memorie van antwoord afgegaan op de van haar cliënten verkregen informatie en haar is niet gebleken dat die onjuist was. Klagers hebben niet aangegeven welke stellingen onwaar zouden zijn.
4.2 Verweerster is niet respectloos omgegaan met klagers. Verweerster betwist de stellingen van klagers uitdrukkelijk. Verweerster heeft niet geschreeuwd, heeft geen grove opmerkingen gemaakt, heeft geen huisvredebreuk gepleegd en heeft klager evenmin de toegang geweigerd.
5 BEOORDELING
5.1 De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerster in haar hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De raad overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De raad zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.
5.2 Klagers verwijten verweerster dat zij bij gelegenheid van het deskundigenonderzoek op 23 april 2014 en een zitting op 17 april 2018 respectloos is omgegaan met klagers door te schreeuwen, grove opmerkingen te maken, huisvredebreuk te plegen en klager de toegang te weigeren. De raad overweegt dat ingevolge het bepaalde in artikel 46 g lid 1 sub a Advocatenwet een klacht niet-ontvankelijk wordt verklaard indien deze wordt ingediend na verloop van drie jaar na de dag waarop de klager heeft kennis genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten waarop de klacht betrekking heeft.
5.3 Klagers hebben op 3 april 2018 geklaagd bij de deken. De raad zal de klacht op grond van het bovenstaande, voor zover deze betrekking heeft op het handelen en nalaten van verweerster bij gelegenheid van het deskundigenonderzoek op 23 april 2014, met toepassing van artikel 46 g lid 1 sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk verklaren.
5.4 Voor zover de klacht betrekking heeft op handelen of nalaten van verweerster bij gelegenheid van een zitting op 17 april 2018 oordeelt de raad als volgt. Verweerster heeft de verwijten van klagers uitdrukkelijk weersproken en heeft haar visie op de feitelijke gang van zaken gegeven. De raad constateert dat de stellingen van klagers en verweerster lijnrecht tegenover elkaar staan, terwijl de overgelegde stukken de feitelijke juistheid van de stellingen van klagers niet bevestigen. Indien klagers en verweerster twisten over de feiten, kunnen deze door de raad niet worden vastgesteld en kan alleen al om die reden de klacht niet gegrond worden verklaard. De raad kan immers niet vaststellen of verweerster klagers inderdaad respectloos heeft bejegend. Dit onderdeel van de klacht is derhalve ongegrond.
5.5 Verweerster heeft het verwijt van klagers, dat zij de memorie van antwoord niet zelf heeft opgesteld, uitdrukkelijk betwist en verweerster heeft eveneens uitdrukkelijk betwist dat de memorie door haar cliënt is opgesteld. Ter onderbouwing hiervan heeft verweerster een e-mail van haar cliënt d.d. 24 april 2018 overgelegd, waarin deze verklaart dat verweerster de memorie van antwoord zelf heeft opgesteld en ingediend. De raad is van oordeel dat geenszins is gebleken dat verweerster de memorie van antwoord d.d. 9 februari 2016 niet zelf heeft opgesteld en ingediend. De advocaat van klagers heeft in de gerechtelijke procedure gereageerd op de door verweerster ingediende memorie van antwoord en heeft, zo blijkt uit de stukken, kennelijk evenmin aanleiding gezien om dit standpunt van klagers onder de aandacht van de rechter te brengen.
5.6 Klagers hebben tot slot gesteld dat de memorie van antwoord onwaarheden bevat. De raad overweegt dat de door verweerster verwoorde standpunten zien op de inhoud van het geschil dat klagers en de cliënten van verweerster verdeeld houdt en waarover is en wordt geprocedeerd. Klagers en hun advocaat waren in de gerechtelijke procedure in de gelegenheid om op de door verweerster ingediende memorie van antwoord en de door haar daarin geponeerde stellingen te reageren. Het is niet aan de raad om over de juistheid van de ingenomen standpunten te oordelen, tenzij verweerster een evident onpleitbaar standpunt zou innemen en zij klagers belangen daarmee nodeloos en op ontoelaatbare wijze zou schaden. Daarvan is naar het oordeel van de raad niet gebleken. Klagers hebben niet geconcretiseerd welke in de memorie van antwoord verwoorde standpunten naar hun mening waren gebaseerd op feiten waarvan verweerster de onwaarheid kende of kon kennen. De raad komt tot de conclusie dat verweerster geen tuchtrechtelijke verwijt kan worden gemaakt van de inhoud van de memorie van antwoord d.d. 9 februari 2016.
BESLISSING
De raad van discipline:
1. verklaart de klacht, voor zover deze betrekking heeft op het handelen en nalaten van verweerster bij gelegenheid van het deskundigenonderzoek op 23 april 2014, met toepassing van artikel 46 g lid 1 sub a Advocatenwet, niet-ontvankelijk;
2. verklaart de klacht voor het overige ontvankelijk en ongegrond.
Aldus beslist door mr. G.J.E. Poerink, voorzitter, mrs. A. Groenewoud en A.J.F. van Dok, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 3 december 2018.
Griffier Voorzitter