Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

03-12-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2018:178

Zaaknummer

18-505/DB/LI

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Klager klaagt over de bijstand van verweerder, in diens hoedanigheid van advocaat van klagers moeder. Ofschoon het begrijpelijk is dat klager zich de belangen van zijn moeder aantrekt is de raad van oordeel dat klager niet (voldoende gemotiveerd) heeft gesteld  in welk eigen belang dat de op verweerders optreden van toepassing zijnde gedragsregels beogen te beschermen hij rechtstreeks is of kan worden getroffen. Niet-ontvankelijk.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van  3 december 2018

in de zaak 18-505/DB/LI

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

klager

 

tegen

 

 

verweerder

 

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij e-mailbericht d.d. 22 februari 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg een klacht ingediend tegen verweerder.

1.2      Bij brief aan de raad van 4 juli 2018 met kenmerk K18-023 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klachtzaak ter kennis van de raad gebracht.

1.3      De klachtzaak is behandeld ter zitting van de raad van 29 oktober 2018 in aanwezigheid van klager, bijgestaan door diens gemachtigde, en verweerder. Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4      De raad heeft kennis genomen van:

-       de hierboven genoemde brief van de deken en de daaraan gehechte stukken;

-       de nagekomen brief met bijlagen van klager d.d. 24 augustus 2018;

-       de nagekomen brief van klagers gemachtigde d.d. 9 oktober 2018 met bijlagen;

-       het nagekomen faxbericht van verweerder d.d. 15 augustus 2018 met bijlage.           

 

 

2        Feiten

2.1     Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, van de volgende feiten uitgegaan:

                 2.2     Verweerder is de advocaat van klagers moeder, mevrouw W, hierna: “moeder”. Moeder heeft bij notariële akte d.d. 13 juni 2014 een levenstestament opgemaakt. Daarin is mevrouw HH, zijnde klagers zuster, aangewezen als gevolmachtigde voor zowel de vermogensrechtelijke als de niet-vermogensrechtelijke belangen van moeder.

                 2.3     Op 12 januari 2018 heeft verweerder in de woning van moeder een handgeschreven verklaring opgesteld en door moeder laten ondertekenen. In de verklaring is vermeld dat moeder niet naar een bejaardenhuis wil verhuizen en dat zij verweerder heeft gevraagd om voor haar op te treden.

                 2.4     Op 7 februari 2018 heeft de heer JH, zijnde klagers broer, bij klager en mevrouw HH aangegeven dat hij tezamen met moeder had besloten om per 24 januari 2018 bij moeder te gaan inwonen. Klager en mevrouw HH konden daarmee niet instemmen, hetgeen de advocaat van mevrouw HH bij brief d.d. 9 februari 2018 aan de heer JH heeft medegedeeld.

                 2.5     Bij e-mailbericht d.d. 13 februari 2018 heeft verweerder aan klager, mevrouw HH en de heer JH medegedeeld dat moeder niet naar een verzorgingstehuis wilde verhuizen, dat zij in haar woning wilde blijven wonen en dat zij verweerder had gevraagd om haar bij te staan.

                 2.6     Bij e-mailbericht d.d. 15 februari 2018 heeft verweerder de advocaat van mevrouw HH bericht dat de heer JH zich tot hem had gewend en dat deze nu permanent bij moeder woonde. Verweerder heeft de advocaat van mevrouw HH tevens bericht dat moeder niet naar een verzorgingstehuis wilde verhuizen, dat zij in haar woning wilde blijven wonen en dat zij daartoe ook zeer wel in staat was. De advocaat van mevrouw HH heeft verweerder daarop bericht dat verweerder niet de advocaat van moeder was, aangezien mevrouw HH op basis van het levenstestament de belangen behartigde van moeder en mevrouw HH verweerder daartoe niet had ingeschakeld. Tussen verweerder en de advocaat van mevrouw HH is vervolgens verder gecorrespondeerd.

                 2.7     Op 30 maart 2018 heeft moeder de onder 2.2 genoemde volmacht herroepen.

                 2.8     Op 5 april 2018 heeft een medisch onderzoek van moeder plaatsgevonden, uitgevoerd door dr. T, arts, welk onderzoek heeft geresulteerd in een medische verklaring van dr. T d.d. 20 april 2018. In deze medische verklaring is vastgelegd dat dr. T van oordeel was dat moeder

                           “haar geestelijke toestand in aanmerking genomen, niet meer in staat is haar wensen naar behoren te bepalen en de reikwijdte van haar beslissingen te overzien ten aanzien van het opstellen van een nieuwe notariële volmacht”

                             en

                           “mevrouw is objectief medisch gezien vanwege haar vastgestelde cognitieve beperkingen en afhankelijke positie, niet in staat zelfstandig naar behoren haar wensen te bepalen én de reikwijdte en mogelijke gevolgen te overzien ten aanzien van complexe vraagstukken, zeker zoals die gelden bij notariële akten met ingrijpende wijzigingen en vergaande maatregelen. Gegeven de kwetsbare en afhankelijke situatie van mevrouw en het progressieve ziektebeeld, is wel nodig dat de zakelijke en persoonlijke belangen zullen worden behartigd. Een eerder bestaande volmacht is – hoe het ook zij – ingetrokken, mevrouw heeft als zodanig geen wettelijk vertegenwoordiger meer. Een aanvraag voor onderbewindstelling en mentorschap wordt objectie medisch met deze verklaring ondersteund.”

                 2.9     In april 2018 is moeder verhuisd naar een verzorgingstehuis.

                 2.10   Bij beschikking van de rechtbank Limburg d.d. 14 augustus 2018 is verzoek tot instelling van een bewind en mentorschap ten behoeve van mevrouw W toegewezen met benoeming van een bewindvoerder.

 

3       KLACHT

3.1     De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat h ij:

 

          zich opdringt aan en een handtekening heeft ontfutseld van moeder, zijnde een demente bejaarde vrouw, en aanwezig is geweest bij een medische beoordeling. Verweerder behartigt tevens de (met moeder tegenstrijdige) belangen van klagers broer JH en heeft hem geassisteerd bij een vooropgezet plan om onder valse voorwendselen in te trekken in de woning van moeder.

           

 

                          4        VERWEER

4.1     Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen zijdens verweerder is geen sprake. Verweerder treedt niet op als advocaat van broer JH, doch enkel als advocaat van moeder. Verweerder heeft zich niet opgedrongen en heeft geen handtekening ontfutseld. Moeder heeft verweerder gevraagd om haar bij te staan en dat recht heeft zij. Moeder is in staat haar wil te bepalen. Verweerder heeft meerdere goede gesprekken met moeder gevoerd. Moeder en haar bewindvoerder zijn tevreden over verweerders optreden.

 

                          5        BEOORDELING

5.1     Klager klaagt over de bijstand van verweerder, in diens hoedanigheid van advocaat van klagers moeder. De raad overweegt dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat niet aan eenieder toekomt, doch slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken.

 

5.2     Ofschoon het begrijpelijk is dat klager zich de belangen van zijn moeder aantrekt is de raad van oordeel dat klager niet (voldoende gemotiveerd) heeft gesteld  in welk eigen belang dat de op verweerders optreden van toepassing zijnde gedragsregels beogen te beschermen hij rechtstreeks is of kan worden getroffen. Nu niet is gebleken van een direct eigen belang bij de klacht zal de raad klager niet-ontvankelijk verklaren.

 

 

 

 

 

 

 

 

BESLISSING

De raad van discipline:

 

                     verklaart de klacht niet-ontvankelijk.

 

 

 

 

Aldus beslist door mr. G.J.E. Poerink, voorzitter, mrs. A. Groenewoud en A.J.F. van Dok, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 3 december 2018.

 

 

 

 

 

Griffier                                                                 Voorzitter