Rechtspraak
Uitspraakdatum
03-12-2018
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2018:255
Zaaknummer
18-359/DH/RO
Inhoudsindicatie
Tussenbeslissing waarin de raad de deken heeft opgedragen nader onderzoek te verrichten naar de klacht, in het bijzonder naar de vraag of verweerster een beslagrekest heeft ingediend bij de rechtbank.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 3 december 2018
in de zaak 18-359/DH/RO
naar aanleiding van de klacht van:
gemachtigde: mr. D
klaagster
over:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij e-mail van 30 juni 2017 heeft de gemachtigde van klaagster namens klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Bij brief aan de raad van 9 mei 2018 met kenmerk R 2018/30 edl/dh, door de raad ontvangen op 14 mei 2018, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 1 oktober 2018 in aanwezigheid van klaagster, vergezeld van haar gemachtigde en van haar zuster, (…). Verweerster is met berichtgeving vooraf niet verschenen.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van de processtukken, bedoeld in artikel 49, lid 2 Advocatenwet.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Tijdens een comparitie van partijen bij het gerechtshof op 22 maart 2016 heeft klaagster een schikking bereikt met de wederpartij, welke schikking is vastgelegd in het proces-verbaal van de zitting. Nu de wederpartij zich niet aan de gemaakte afspraken hield heeft klaagster verweerster verzocht daarin actie te ondernemen. Verweerster heeft te kennen gegeven dat te zullen doen en het hof een brief te zullen schrijven.
2.2 Bij e-mail van 11 mei 2016 heeft verweerster aan klaagster bericht dat de brief aan het hof die avond zou volgen.
2.3 Bij e-mail van 13 juli 2016 heeft verweerster aan klaagster bericht haar uiterlijk dat weekeind de brief aan het hof te sturen.
2.4 Op 15 juli 2016 heeft klaagster aan verweerster gevraagd of het beslag op het pand van de wederpartij inmiddels geregeld is, aangezien dat dringend vereist is met het oog op de handen zijnde verkoop en levering ervan aan derden.
2.5 Op 21 en 31 juli 2016 heeft klaagster wederom aan verweerster gevraagd of het gewenste beslag inmiddels gelegd is.
2.6 Op 8 augustus 2016 heeft verweerster aan klaagster bericht dat de brief aan het hof gefaxt is en heeft zij haar tevens een concept beslagrekest toegezonden.
2.7 In haar faxbrief van 8 augustus 2016 heeft verweerster het gerechtshof verzocht de wederpartij op te roepen zich aan de gemaakte afspraken te houden en indien de wederpartij dat niet zou doen, een dwangsom op te leggen van EURO 1.000,- per dag.
2.8 Bij e-mail van 16 augustus 2016 heeft verweerster aan klaagster bericht het beslagrekest in tweevoud bij de centrale balie te hebben afgegeven.
2.9 Bij e-mail van 2 september 2016 heeft verweerster aan klaagster bericht dat zij die middag op de rechtbank is en langs zal gaan bij degene die het beslagrekest in behandeling heeft.
2.10 Bij e-mail van 16 september 2016 heeft verweerster aan klaagster bericht dat de toestemming is verleend en dat de deurwaarder elk moment zal overgaan tot beslaglegging.
2.11 Bij e-mail van 28 oktober 2016 heeft verweerster aan klaagster bericht dat zij dat weekeind een aantal documenten aan haar zal toezenden.
2.12 Op 22 november 2016 heeft verweerster aan klaagster een concept dagvaarding toegezonden, die na goedkeuring door een deurwaarder zou worden uitgebracht.
2.13 Op 23 november 2016 heeft klaagster per Whatsapp aan verweerster bericht in te stemmen met het concept.
2.14 Bij e-mail 7 december 2016 heeft klaagster verweerster gevraagd naar de stand van zaken.
2.15 Bij e-mail van 8 december 2016 heeft verweerster aan klaagster laten weten dat alle stukken klaar zijn en alleen nog goedkeuring van klaagster behoefden. Zij heeft in deze mail tevens aangekondigd het concept met bijlagen in het weekeind (zondag) aan klaagster te zullen doen toekomen.
2.16 Bij e-mails van 12 en 15 december 2016 heeft klaagster aan verweerster bericht nog altijd niets te hebben ontvangen. In reactie daarop heeft verweerster aan klaagster bericht het echt te hebben verstuurd en het voor de zekerheid nog een keer te zullen sturen.
2.17 Medio december 2016 heeft verweerster aan klaagster een brief gezonden met daarbij een concept “verzoekschrift betreffende vordering onrechtmatig handelen”. Blijkens deze brief zou dit verzoekschrift zijn ingediend. Bij navraag bij de rechtbank bleek daar geen verzoekschrift te zijn ontvangen.
2.18 Op 22 december 2016 heeft verweerster aan klaagster bericht dat zij het verzoekschrift naar een deurwaarder had gestuurd om te betekenen en ook naar de rechtbank.
2.19 Op 23 december 2016 heeft verweerster aan klaagster bericht dat het verzoekschrift die dag betekend zal worden.
2.20 Op 23 februari 2017 heeft verweerster klaagster bericht dat de rechtbank had verzocht om opgave van verhinderdata in de komende drie maanden.
2.21 De gemachtigde van klaagster heeft verweerster bij brief van 31 maart 2017 verzocht hem te informeren over de stand van zaken in deze kwestie. Omdat hij ondanks schriftelijke toezeggingen geen duidelijkheid verkreeg heeft hij zich op 26 april 2017 tot de deken gewend met het verzoek om bemiddeling. De deken heeft verweerster op dezelfde dag verzocht om een reactie op dit verzoek.
2.22 Op 26 april 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam, team kanton, een verzoekschrift van verweerster ontvangen, voorzien van een begeleidende brief gedateerd 13 december 2016 en van een begeleidende brief gedateerd 25 april 2017, waarin verweerster meldt dat de zaak is overgenomen door de huidige gemachtigde van klaagster.
2.23 Op 27 april 2017 heeft de huidige gemachtigde van klaagster van verweerster een (incompleet) dossier ontvangen, waarin zich onder meer bevonden een ‘verzoekschrift betreffende vordering onrechtmatig handelen’ en een brief van verweerster van 25 april 2017 aan de rechtbank, waarin verweerster aangeeft geruime tijd ervoor een verzoekschrift te hebben ingediend maar ondanks haar inspanningen daarover nog niets te hebben vernomen.
2.24 De huidige gemachtigde van klaagster heeft de rechtbank Rotterdam bij brief van 10 mei 2017 laten weten dat hij voor het desbetreffende verzoekschrift en de procedure geen enkele verantwoordelijkheid neemt en verzocht het verzoekschrift aan verweerster te retourneren dan wel te vernietigen.
2.25 De rechtbank heeft verweerster op 11 mei 2017 kopie van deze brief gestuurd en haar verzocht binnen een week te bevestigen dat het verzoekschrift als ingetrokken kan worden beschouwd, bij gebreke waarvan de kantonrechter een beschikking zou afgeven, inhoudende dat hij onbevoegd is van het verzoek kennis te nemen.
2.26 Op bovengenoemde brief van de rechtbank en het rappel van 30 mei 2017 heeft verweerster niet gereageerd, waarna de rechtbank haar bij brief van 9 juni 2017 heeft bericht de zaak als ingetrokken te beschouwen.
2.27 Bij e-mail van 30 juni 2017 heeft klaagster een klacht tegen verweerster ingediend.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij klaagster niet goed heeft bijgestaan. Meer specifiek geeft klaagster aan dat verweerster haar belangen zwaar heeft verwaarloosd, haar willens en wetens op het verkeerde been heeft gezet en de rechtbank in haar leugens heeft betrokken.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna zo nodig zal ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De raad stelt voorop dat gelet op het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet de tuchtrechter tevens tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen, indien deze daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan, zoals proces- en kostenrisico’s.
5.2 De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan, is niet onbeperkt maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van de opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoort het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt daarover. De cliënt dient door de advocaat gewezen te worden op wat in zijn zaak de proceskansen zijn en wat het kostenrisico is. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daar aan te stellen eisen.
5.3 Een belangrijk aspect van de door klaagster aan verweerster gemaakte verwijten ten aanzien van de kwaliteit van haar dienstverlening, betreft het verwijt dat verweerster in strijd met de waarheid stelt brieven c.q. stukken aan klaagster, het hof en de rechtbank te hebben gestuurd. Hoewel het dossier sterk doet vermoeden dat de brieven en stukken in kwestie inderdaad niet daadwerkelijk verstuurd zijn, kan de raad dat op basis van de zich in het dossier bevindende stukken en de stellingen van partijen echter niet met zekerheid vaststellen. Meer in het bijzonder kan de raad niet vaststellen dat verweerster – al dan niet op 16 augustus 2016 – een beslagrekest heeft ingediend en dat zij op 13 december 2016 een verzoekschrift heeft ingediend. De zorgvuldigheid vereist dat hiernaar nader onderzoek wordt gedaan en de raad zal de zaak daartoe – met aanhouding van iedere verdere beslissing -(terug)verwijzen naar de deken.
5.4 Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld om op de bevindingen van de deken naar aanleiding van het door hem te verrichten onderzoek te reageren, hetzij schriftelijk, hetzij op een nader te bepalen mondelinge behandeling.
BESLISSING
De raad van discipline:
- draagt de deken in het arrondissement Rotterdam op om een (nader) onderzoek te verrichten als hiervoor onder 5.3 omschreven en dienaangaande binnen zes weken na de datum van deze beslissing aan de raad te rapporteren;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. M. Aukema, L.P.M. Eenens,
H.E. Meerman en A.J.N. van Stigt, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken
in het openbaar op 3 december 2018.