Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

31-10-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2018:246

Zaaknummer

18-699/DH/HvD

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht deels kennelijk ongegrond en kennelijk N.O. Kennelijk ongegrond, omdat verweerder niet verplicht is om zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar aan klager kenbaar te maken. Kennelijk NO omdat de beantwoording van de vraag of een advocaat zich heeft gehouden aan de Samenwerkingsverordening (1993) is voorbehouden aan de deken.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag van  31 oktober 2018

in de zaak 18-699/DH/HvD

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

tegen:

 

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de beslissing van de voorzitter van het Hof van Discipline d.d. 9 augustus 2018, waarbij de behandeling van de door klager op 19 maart 2018 bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) ingediende klacht tegen verweerder is verwezen naar de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, alsmede van de aanbiedingsbrief van de deken aan de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 26 juli 2018 en de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken (waaronder de klacht).

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Verweerder is sinds 1 januari 2001 compagnon van advocatenkantoor D., van welk kantoor mr. N. reeds sinds 1998 deel uitmaakt.

1.2    Klager was omstreeks 2000 medevennoot van v.o.f. F.

1.3    Mr. N., heeft tot 13 mei 2000 werkzaamheden ten behoeve van de v.o.f. verricht. Daarna heeft mr. N. zijn werkzaamheden voor de v.o.f. gestaakt.

1.4    Bij brief van 15 februari 2018 heeft klager het kantoor van verweerder aansprakelijk gesteld voor de schade die is ontstaan als gevolg van hun verzuim respectievelijk het verzuim van mr. N. om na 13 mei 2000 contact met hem op te nemen. Tevens heeft klager verweerder in die brief verzocht om de namen van de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar(s) van zijn kantoor(genoot) te noemen en om melding van de samenwerking met de praktijkvennootschap van mr. N. op grond van de Samenwerkingsverordening 1993 in afschrift te verstrekken.

1.5    Bij brief van 19 maart 2018 heeft (de gemachtigde van) klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij weigert de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar(s) van zijn kantoor(genoot) te noemen en de melding van de samenwerking in afschrift te verstrekken.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de voorzitter hierna zo nodig zal ingaan.

 

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter volgt verweerder in zijn stelling dat er op hem geen verplichting rust om aan klager de naam van zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar te geven. Klager stelt ook niet waar een dergelijke verplichting op zou berusten. De voorzitter zal de klacht met toepassing van artikel 46j Advocatenwet in zoverre dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

4.2    Of een advocaat zich heeft gehouden aan de in 1993 geldende Samenwerkingsverordening is naar het oordeel van de voorzitter niet een belang dat klager rechtstreeks raakt maar een algemeen belang dat de deken als toezichthouder in het oog heeft en houdt. De klacht zal ten aanzien van dit verwijt met toepassing van artikel 46j Advocatenwet derhalve kennelijk niet-ontvankelijk worden verklaard.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, deels kennelijk ongegrond en deels kennelijk niet-ontvankelijk.

 

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M.C. van der Sanden als griffier op 31 oktober 2018.