Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

31-10-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2018:245

Zaaknummer

18-514/DH/RO

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag

van 31 oktober 2018

in de zaak 18-514/DH/RO

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

tegen:

 

verweerster

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 25 juni 2018 met kenmerk R 2018/40, door de raad ontvangen op 26 juni 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken alsmede van de e-mails met bijlagen van klager van 11 augustus 2018 en de reactie daarop van verweerster bij e-mail met bijlagen van 28 augustus 2018.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager is gescheiden van de moeder van zijn dochter, mevrouw A.E. Nadien is de moeder van A.E. hertrouwd met de heer E. Mevrouw A.E. draagt ook de achternaam van E. en is door hem in Turkije geadopteerd.

1.2    Klager heeft tegen de Turkse adoptiebeslissing beroep ingesteld in Turkije en het adoptiebesluit is naar aanleiding daarvan ongedaan gemaakt.

1.3    Klager heeft in 2016 door zijn advocaat bij de rechtbank Rotterdam een verzoekschrift tot exequaturverlening van deze beslissing ex artikel 431 lid 2 Rv laten indienen. Belanghebbende bij dit verzoek was mevrouw A.E. Zij werd in deze procedure bijgestaan door verweerster.

1.4    Bij e-mail van 5 januari 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij zich in het verweerschrift dat zij namens haar cliente in de exequaturprocedure heeft ingediend onnodig grievend over klager heeft uitgelaten, daarin onwaarheden heeft vermeld en de privacy van klager heeft geschonden door als productie een tegen hem gewezen vonnis heeft overgelegd waarvan hij zelf niet op de hoogte was.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de voorzitter hierna zo nodig zal ingaan.

 

4    BEOORDELING

4.1    Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van klagers wederpartij heeft te gelden de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal het optreden van verweerster derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.2    Klager stelt dat verweerster zich onnodig grievend over hem heeft uitgelaten, maar verweerster betwist dat gemotiveerd. Gelet op deze betwisting had het op de weg van klager gelegen om zijn verwijt met bewijsstukken te onderbouwen. Dat heeft hij echter niet gedaan. Voorts is gesteld noch gebleken dat sprake is van een uitzonderingssituatie op grond waarvan verweerster gehouden was de informatie die haar cliente haar mededeelde, te verifieren. Tot slot vormt het feit dat klager niet bekend was met een tegen hem gewezen vonnis naar het oordeel van de voorzitter geen reden om dit niet te mogen overleggen. Ook anderszins is niet gebleken van een reden die aan overlegging van het vonnis in de weg zou moeten staan.

4.3    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M.C. van der Sanden als griffier op 31 oktober 2018.