Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-10-2018

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2018:201

Zaaknummer

180133

Inhoudsindicatie

Beslissing van de raad vernietigd. Klacht van advocaat tegen andere advocaat over toevoeging ongegrond. Verweerster heeft voor een andere zaak dan de door klager behandelde zaak een toevoeging verkregen en zij mocht bij het aanvragen van de toevoeging afgaan op de van haar cliënte verkregen informatie. Voor de stelling dat verweerster zich onwelwillend jegens klager heeft opgesteld biedt het dossier geen aanknopingspunten.

Uitspraak

BESLISSING

van 12 oktober 2018

in de zaak 180133

 

naar aanleiding van het hoger beroep van:

 

verweerster

tegen:

klager

 

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 23 april 2018, onder nummer 17-049, aan partijen toegezonden op 23 april 2018. De raad heeft de klacht van klager tegen verweerster gegrond verklaard. Aan verweerster is de maatregel van waarschuwing opgelegd, met veroordeling van verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50 en de reiskosten van € 50 aan klager en de proceskosten van de Nederlandse Orde van Advocaten van € 1.000.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2018:92.

 

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is (per e-mail) op 23 mei 2018 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 24 augustus 2018, waar klager en verweerster zijn verschenen. Klager en verweerster hebben gepleit, klager aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerster niet heeft gewacht op een antwoord van klager op haar overnameverzoek van 18 september 2013 alvorens de toevoeging aan te vragen;

b)    verweerster de zaak vervolgens heeft behandeld en de toevoeging gedeclareerd heeft;

c)    verweerster zich onwelwillend jegens klager heeft opgesteld door niet of pas laat te reageren op de telefoontjes en schriftelijke verzoeken van klager.

3.2    Klachtonderdeel c is ter zitting van de raad toegevoegd aan de klachtomschrijving van de deken in zijn aanbiedingsbrief.

3.3    Klager heeft zijn klacht als volgt nader toegelicht. De cliënte kwam bij klager vanwege overlast door de buren door ophanging van een camera, gericht op de woning van de cliënte. Klager heeft er toen voor gekozen om de woningstichting, die de verhuurster was van de woning van beide partijen (SSW), aan te spreken in plaats van de buren zelf, omdat dat meer voor de hand liggend en doeltreffender was. De overnamebrief van verweerster van 18 september 2013 heeft klager niet bereikt en verweerster heeft nog diezelfde dag, zonder het bericht van klager af te wachten, een toevoeging aangevraagd en later ook gedeclareerd. Dit terwijl verweerster wist of kon weten dat dezelfde zaak al bij klager in behandeling (en nagenoeg afgerond) was. Klager heeft de zaak inhoudelijk behandeld maar door het handelen van verweerster heeft hij geen vergoeding (kunnen) ontvangen voor de door hem verrichte werkzaamheden. Klager heeft verweerster herhaaldelijk verzocht om doorbetaling van het bedrag dat de Raad voor Rechtsbijstand aan verweerster betaald heeft. Verweerster heeft hier geen gevolg gegeven. Daarnaast heeft verweerster niet of pas laat gereageerd op contactverzoeken van klager en lange tijd volgehouden dat zij geen overnamebrief heeft verstuurd terwijl klager deze brief van de secretaresse van verweerster heeft ontvangen.

 

4    FEITEN

        Voor zover in hoger beroep van belang is het volgende komen vast te staan:

4.1    Medio augustus 2013 heeft mevrouw M. zich tot klager gewend met het verzoek om haar als advocaat bij te staan. Het betrof een probleem dat mevrouw M. (hierna: de cliënte) ondervond met haar overburen wegens haar ervaren burenoverlast (ophanging camera door de overburen).

4.2    Op 4 september 2013 heeft klager een toevoeging aangevraagd bij de Raad voor Rechtsbijstand. Op dat moment kampte de Raad voor Rechtsbijstand met een computerstoring waardoor de toevoegingsaanvraag van klager niet verwerkt werd. Klager was met deze storing op dat moment niet bekend.

4.3    Medio september 2013 heeft klager bij de Raad voor Rechtsbijstand navraag gedaan over de door hem aangevraagde toevoeging. Klager werd toen met de eerder genoemde computerstoring bekend en heeft op aanraden van de Raad voor Rechtsbijstand op 19 september 2013 een nieuwe aanvraag ingediend.

4.4    Klager heeft de zaak van de cliënte op 23 september 2013 afgerond, in die zin dat de cliënte een andere woning toegewezen heeft gekregen en kon verhuizen.

4.5    In september 2013 heeft de cliënte verweerster benaderd voor rechtsbijstand. Ook daarbij ging het om de aanwezigheid van de hiervoor in 4.1 bedoelde camera.

4.6    Verweerster heeft terzake op 18 september 2013 een toevoeging aangevraagd en deze op 25 september 2013 verkregen. Als zaakcode en -aanduiding zijn vermeld: W010 woonrecht.

4.7    Bij brief van 30 oktober 2013 heeft de Raad voor Rechtsbijstand de door klager op 19 september 2013 aangevraagde toevoeging afgewezen, omdat in dezelfde kwestie al op 25 september 2013 een toevoeging was afgegeven aan verweerster. Als zaakscode en -aanduiding vermeldt die beslissing: H020 onderhoud door verhuurder.

4.8    Klager heeft vervolgens contact opgenomen met verweerster, die afwezig bleek. Klager heeft toen van de secretaresse van verweerster vernomen dat verweerster hem op 18 september 2013 een ‘overnamebrief’ zou hebben verstuurd. Klager was met deze brief niet bekend. Op zijn verzoek heeft klager een kopie van deze brief van de secretaresse van verweerster ontvangen. De brief luidt als volgt:

“Inz: [naam cliënte]/SSW

Dos: 2130848

Uw ref:

Geachte confrère,

Tot mij wendde zich [naam cliënte] (…) met het verzoek haar belangenbehartiging van u over te nemen. Aan dit verzoek zal ik gaarne voldoen.

Ik verzoek u mij daartoe in het bezit te stellen van het dossier, alsmede de originele toevoeging en een opgave van de door u bestede uren. Te zijner tijd zal ik u een verrekeningsvoorstel doen toekomen.”

4.9    Nadien heeft enige correspondentie plaatsgevonden tussen klager en verweerster waarbij verweerster in januari 2014 heeft gemeld dat zij geen overnamebrief aan klager heeft verstuurd en dat de geciteerde overnamebrief zich ook niet in haar dossier of computer bevindt en de door haar aangevraagde toevoeging een andere zaak betrof dan de zaak van de cliënte tegen SSW.

 

5    BEOORDELING

5.1    Omdat de klacht is ingediend voor 1 januari 2018 zal het hof de Advocatenwet toepassen die gold tot genoemde datum.

5.2    De overwegingen van de raad houden, voor zover in hoger beroep van belang, het volgende in.

Met betrekking tot de gegrond bevonden klachtonderdelen a en b:

Vaststaat dat beide advocaten voor dezelfde cliënte een toevoeging hebben aan-gevraagd en dat de door hen te behandelen zaak zo goed als dezelfde was. De kern van het probleem betrof immers burenoverlast door ophanging van een camera. Verweerster was bekend met het feit dat klager een zaak van de cliënte tegen SSW in behandeling had. (5.2)

De onduidelijkheid van de brief van 18 september 2013 komt voor rekening van verweerster. (5.3)

Verweerster heeft nagelaten de reactie (en eventuele stukken) van klager op de brief van 18 september 2013 af te wachten, alvorens een toevoeging aan te vragen. Had zij eerst geverifieerd of de brief bij klager was aangekomen, dan had een en ander bij de Raad voor de Rechtsbijstand mogelijk nog rechtgezet kunnen worden. (5.5)

Met betrekking tot het gegrond bevonden klachtonderdeel c:

Verweerster heeft zich jegens klager onvoldoende welwillend gedragen door langere tijd niet te reageren op contactverzoeken van klager nadat deze zich had gemeld naar aanleiding van de ‘overnamebrief’ van 18 september 2013. De raad leidt uit de fax van verweerster van 20 december 2013 af dat er inderdaad telefonisch contact is geweest, zoals verweerster heeft gesteld, maar uit deze fax volgt ook dat verweerster toen inhoudelijk nog niets kon zeggen. Van andere telefoongesprekken is de raad niet gebleken. Door zich langere tijd onbereikbaar te houden en niet op korte termijn terug  te bellen, zoals klager had verzocht, heeft verweerster de ontstane onduidelijkheid onnodig lang laten voortduren. (5.8)

5.3    Met grief 1 bestrijdt verweerster het oordeel van de raad in overweging 5.2 van de beslissing, dat vaststaat dat het bij de door de beide advocaten te behandelen zaken om zo goed als dezelfde zaak ging. De kern van het probleem betrof immers burenoverlast door ophanging van een camera.

5.4    Verweerster betoogt dat volgens hetgeen de cliënte haar had meegedeeld, de door haar aangevraagde toevoeging om een andere kwestie ging dan door klager was behandeld. De door verweerster aangevraagde toevoeging ging specifiek om de camera’s die de overburen op cliënte hadden gericht. Verweerster beoogde met de brief van 18 september 2013 slechts klager om een kopie van het dossier te vragen, met het oog op daarin wellicht aanwezige relevante gegevens, niet om overname van de rechtsbijstand van klager. Per abuis is het model voor een overnamebrief gebruikt en is deze bij afwezigheid van verweerster door een ander getekend Bovendien heeft die brief klager, naar hij stelt, destijds niet bereikt en heeft de secretaresse van verweerster hem die pas toegezonden nadat, eind oktober, klager de toevoeging was geweigerd. Volgens verweerster kan de brief van 18 september 2013 dan ook niet voor de door de raad aangenomen onduidelijkheid hebben gezorgd.

5.5    Grief 2 is gericht tegen overweging 5.8. van de beslissing van de raad. Verweerster stelt steeds gereageerd te hebben op verzoeken van klager. Zij stelt dat de pogingen van klager haar te benaderen hebben plaatsgevonden tijdens haar vakantie en dat zij hem, kort nadat zij, op haar eerste werkdag, klager telefonisch had gesproken, hem (per brief) heeft bericht de kwestie te zullen uitzoeken en dat zij in de periode nadien verscheidene keren klager tevergeefs om een toelichting en gegevens heeft verzocht.

5.6    Het Hof is van oordeel dat beide grieven slagen.

5.7    Het is aannemelijk dat het verweerster niet duidelijk is geweest dat het geschil waarvoor de cliënte haar bijstand inriep, hetzelfde was als dat waarvoor klager haar had bijgestaan. Verweerster heeft betoogd dat de cliënte haar had gezegd dat de eerder door klager behandelde kwestie een geschil betrof met haar verhuurster SSW. De opdrachtbevestiging die verweerster op 18 september 2013 aan de cliënte heeft gezonden, past in dat beeld en het wordt bevestigd in de e-mail die de cliënte op 20 november 2016 aan verweerster heeft gezonden, waarin zij ook schrijft dat zij ten tijde van het eerste gesprek met verweerster nog niet wist dat SSW haar de woningruil zou aanbieden, in welke kwestie klager haar volgens die e-mail bijstond.

Nu gesteld noch gebleken is dat verweerster aanleiding had om aan de juistheid te twijfelen van hetgeen de cliënte haar vertelde, mocht zij de toevoeging aanvragen zoals zij heeft gedaan, voor een geschil met de buren over een opgehangen camera. Voor de aannemelijkheid van de bijstand die de cliënte van verweerster vroeg betrekt het hof ook de brief van 6 september 2013 van klager aan de cliënte waarin klager aan de cliënte bevestigt dat hij geen maatregelen zal nemen tegen de camera die de buren hebben opgehangen. Daar komt bij dat, indien verweerster de eerdere toevoeging had opgevraagd – zoals klager stelt dat juist was geweest gelet op de omstandigheid dat de cliënte verweerster had gezegd niet tevreden te zijn over de diensten van klager – zij niet anders had kunnen concluderen dat dat die toevoeging inderdaad een ander geschil betrof (zie hiervoor in 4.6 en 4.7, ten aanzien van de verschillende zaakscodes). Dat daarbij mogelijk een fout van de betrokken instantie in het spel was, doet hieraan niet af.

5.8    Dat de inhoud van de brief van 18 september 2013 in zoverre onjuist was dat daarin melding werd gemaakt van overname van de rechtsbijstand is door verweerster erkend. Die enkele vergissing levert echter geen tuchtrechtelijk vergrijp op, nog daargelaten dat klager heeft gesteld die brief eerst na 30 oktober 2013 alsnog te hebben ontvangen.

De klachtonderdelen a en b zijn dus ongegrond.

5.9    Het oordeel van de raad met betrekking tot klachtonderdeel c berust op het uitgangspunt dat klager zich eerder bij verweerster heeft gemeld om opheldering te verkrijgen over de toevoeging en de ‘overnamebrief’ dan tijdens de vakantie van verweerster, die direct voorafging aan de dag – 11 december 2013 – waarop partijen elkaar telefonisch hebben gesproken. Het dossier biedt echter geen aanknopingspunten voor het bestaan van enige actie van klager in de richting van verweerster eerder dan tijdens die vakantie, afgezien van het gesprek met de secretaresse van verweerster (kort) na de afwijzing van de toevoegingsaanvraag (op 30 oktober 2013), waarin klager vernam dat hem op 18 september 2013 een ‘overnamebrief’ was gezonden en hem een kopie daarvan werd toegezegd.

    Dat verweerster zich langere tijd onbereikbaar heeft gehouden en niet op korte termijn klager heeft teruggebeld, zoals de raad heeft overwogen, is dus niet aannemelijk, laat staan gebleken.

5.10    De beslissing van de raad, daaronder begrepen de kostenveroordelingen, kan niet in stand blijven. De klacht moet in al haar onderdelen ongegrond worden verklaard.

 

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

Vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 23 april 2018 in de zaak 17-049 en, opnieuw rechtdoende,

verklaart de klacht ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. en N.H. van Everdingen en E.J. Numann, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2018.

 

griffier                              voorzitter

De beslissing is verzonden op 12 oktober 2018.