Rechtspraak
Uitspraakdatum
09-08-2017
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2017:171
Zaaknummer
17-489/DH/RO
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht tegen eigen advocaat kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 9 augustus 2017
in de zaak 17-489/DH/RO
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 26 juni 2017 met kenmerk R 2017/49 ml/mb, door de raad ontvangen op 27 juni 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 De verhuurder van een door klager gehuurde woning heeft klager op 22 juni 2016 gedagvaard. Hij heeft gevorderd bij vonnis de huurovereenkomst te ontbinden en klager te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde en tot betaling aan de verhuurder van een geldsom, waaronder een bedrag van EUR 2.988,12 aan achterstallige huur.
1.2 Klager heeft zich vervolgens tot verweerster gewend. Zij heeft klager op 29 juni 2016 een concept opdrachtbevestiging gezonden. Op 25 juli 2016 heeft zij hem een definitieve (aangepaste) opdrachtbevestiging gezonden.
1.3 Op 10 oktober 2016 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden bij de kantonrechter in de Rechtbank Rotterdam (hierna: de kantonrechter). Klager werd tijdens die comparitie bijgestaan door verweerster. In het proces-verbaal is onder meer het volgende opgenomen:
“(…) Door de aanwezigen wordt - zakelijk weergeven - verklaard als volgt:
(…) Door en namens gedaagde:
Ik heb de recentste stukken niet aangetekend verstuurd. Ik heb te maken gehad met beslaglegging en heb veel schuldeisers. De hoofdbeslaglegger heeft zijn beslag tijdelijk opgeschort waardoor ik de laatste zes maanden mijn huur heb kunnen betalen. Ik weet niet hoe lang de opschorting zal voortduren. Ik vrees dat wanneer de hoofdbeslaglegger weer actief wordt ik de regeling niet kan nakomen. Ik stem ermee in dat ik bovenop de lopende huur € 100,-- extra betaal om mijn huurachterstand in te lopen. (…)”
1.4 Vervolgens heeft de kantonrechter de zaak verwezen naar de terechtzitting van 18 november 2016 voor vonnis.
1.5 Bij vonnis van 18 november 2016 heeft de kantonrechter klager onder meer veroordeeld tot betaling aan de verhuurder van een bedrag van EUR 3.500,93 aan achterstallige huur, en daarbij bepaald dat klager dit bedrag mocht betalen in maandelijkse termijnen van EUR 100,-, voor het eerst uiterlijk op 23 oktober 2016.
1.6 Na de financiële afhandeling is verweerster overgegaan tot sluiting en archivering van het dossier van klager.
1.7 In december 2016 heeft klager zich opnieuw tot verweerster gewend. Hij heeft haar verzocht om hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van
18 november 2016.
1.8 Bij brief van 16 december 2016 aan klager heeft verweerster haar telefoongesprekken met hem van 12 en 16 december 2016 bevestigd. In die brief heeft verweerster onder meer het volgende opgenomen:
“Geachte [klager],
Ik bevestig ons gesprek van heden waarin ik u aangaf dat ik u niet kan bijstaan in een procedure welke inhoudt hoger beroep tegen het vonnis van de kantonrechter d.d. 18 november 2016.
U hebt mij op 12 december jl. in de middag telefonisch gesproken en aangegeven dat u na onze telefonische bespreking van het vonnis het vonnis wederom hebt doorgenomen en dat u zich er nu niet - meer - in kunt vinden. U verzocht mij namens u daarvan beroep in te stellen. Ik heb u in dat gesprek gelijk aangegeven dat ik dat niet kan en u verwezen naar het Juridisch Loket om een andere advocaat aan te zoeken die voor u kan optreden in de hoger beroepsprocedure, zou u die nu wel willen instellen. Ik heb u er nogmaals op gewezen dat de termijn voor het instellen van een beroepsprocedure strikt wordt gehanteerd en dat u tijdig en dus binnen drie maanden na de datum die op de uitspraak vermeld staat, namelijk 18 november 2016, het beroep moet hebben laten instellen door een advocaat. En dat u ook rekening moet houden met de tijd die uw (nieuwe) advocaat nodig zal hebben om dat in te stellen. U gaf aan dat u zo spoedig mogelijk contact zou opnemen met het Juridisch Loket; ook voor advisering en ook voor het zoeken naar een nieuwe advocaat. U zei te betreuren dat ik u niet langer kon bijstaan, aangezien u tevreden was met de verleende bijstand.
Heden heeft u mij gebeld en aangegeven dat u zich heeft gewend tot het Juridisch Loket en tot andere advocaten maar dat geen enkele advocaat de zaak wil aannemen. (…)”
1.9 Bij brief van 29 december 2016 heeft klager verweerster bericht dat hij het vonnis van 18 november 2016 niet rechtvaardig vond en heeft hij haar nogmaals verzocht om tegen dat vonnis in hoger beroep te gaan.
1.10 Bij e-mail van 10 januari 2017 heeft verweerster een telefoongesprek van die datum aan klager bevestigd. In die e-mail heeft verweerster onder meer herhaald dat zij geen hoger beroep ging instellen tegen het vonnis van de kantonrechter, omdat zij daartoe geen gronden aanwezig achtte en haar praktijk op dat moment beperkt zaken aannam.
1.11 Bij brief van 16 januari 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster. In deze brief heeft klager onder meer het volgende opgenomen:
“(…) Ik heb al 2 advocaten aangesproken die willen de zaak niet aannemen, omdat ze zeggen dat [verweerster] voor verantwoordelijk is en omdat zij de kans van slagen klein vinden en vinden dat ik zal opdraaien voor onnodige enorme uitgaven en schulden. Het lukt mij niet om een ander[e] advocaat te vinden, dit is een hels[ ] karwei. (…)”
1.12 Verweerster heeft zich bij brief van 9 februari 2017 tegen de klacht verweerd.
1.13 Op 3 april 2017 heeft een bemiddelingsgesprek plaatsgevonden op het Bureau van de Rotterdamse Orde van Advocaten. Bij dit gesprek waren klager, verweerster, de deken en een stafmedewerkster aanwezig. Dit gesprek heeft niet tot een oplossing geleid.
1.14 Bij brief van 1 juni 2017 heeft de deken partijen zijn visie op de klacht kenbaar gemaakt.
1.15 Bij brief van 10 juni 2017 heeft klager de deken verzocht het klachtdossier door te zenden naar de raad van discipline.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) zij “de allereerste uitspraak van de rechter niet heeft opgevolgd, die luidde dat de zitting niet door kon gaan omdat de tegenpartij het dikke dossier niet had ontvangen dat moest bewijzen dat de huurachterstand buiten de schuld van klager was ontstaan”;
b) zij klager met opzet een vonnis heeft laten aansmeren en ervoor heeft gezorgd dat er een betalingsregeling met de verhuurder is afgesproken;
c) zij weigert hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van 18 november 2016 van de kantonrechter.
3 VERWEER
3.1 Verweerster stelt zich op het standpunt dat de klacht dient te worden afgewezen. Zij heeft daartoe onder meer het volgende aangevoerd.
Klachtonderdeel a
3.2 Klager heeft in aanloop naar de zitting op 20 september 2016 een aanvullend stuk naar het kantoor van verweerster gebracht, bestaande uit een brief met 470 bladzijden aan bijlagen. Dit stuk is ingediend bij de rechtbank en tevens per post aan de wederpartij gezonden.
3.3 De rechter heeft geen uitspraak gedaan voorafgaand aan de vraag of partijen bereid waren een schikking te beproeven, noch heeft hij een uitspraak gedaan die zou inhouden dat de zitting geen doorgang kon vinden. De rechter gaf aan dat als de wederpartij het stuk niet had ontvangen, de wederpartij wel recht op kennisneming van het stuk had, maar hij voegde er in één adem aan toe dat de rechtbank het stuk wel had ontvangen en van oordeel was dat het stuk niet relevant was voor de te beantwoorden rechtsvragen.
Klachtonderdeel b
3.4 De rechter heeft aan partijen gevraagd of zij een minnelijke oplossing wilden beproeven. Beide partijen, inclusief klager, hebben daarop positief gereageerd. Tijdens het overleg is de wederpartij akkoord gegaan met een betalingsregeling, zij het onder handhaving van haar verzoeken. Klager was bij de gesprekken aanwezig en heeft ook zijn standpunt kenbaar gemaakt. Zo heeft hij zelf gezegd op welke datum de betalingsregeling kon ingaan, omdat het van belang was dat hij pas moest/kon betalen nadat hij zijn uitkering had ontvangen. Verweerster kende die precieze datum niet; klager wel. Dat is ook de reden waarom klager voor het eerst op 23 oktober 2016 diende te betalen. Het verwijt dat er een schikking zou zijn getroffen waarbij de schikkingsvoorwaarden klager zijn aangesmeerd, en dat verweerster daarvoor haar ogen heeft gesloten en heeft meegewerkt aan een onterecht vonnis, is onterecht. Klager was aanwezig bij de zitting en de schikkingsbesprekingen op de gang. Hem is niets aangesmeerd. Hij kon zich voldoende vaardig uiten, hetgeen hij ook heeft gedaan.
3.5 Het overeenkomen en vastleggen van de betalingsregeling achtte verweerster in het belang van klager. Hij had namelijk een huurachterstand van ruim vijf maanden. Verweerster achtte het onvermijdelijk dat de rechtbank de verzoeken tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming zou toewijzen, gelet op haar ervaringen en de jurisprudentie van de Rechtbank Rotterdam in vergelijkbare zaken. Door het vastleggen van de betalingsregeling en daarbij nadrukkelijk aan de rechtbank te verzoeken de ontbinding en ontruiming geheel voorwaardelijk op te nemen, namelijk in geval van niet-nakoming van de betalingsregeling, is volgens verweerster het maximaal haalbare resultaat in deze zaak bereikt.
Klachtonderdeel c
3.6 Eerst nadat klager in december 2016 vreesde dat hij de betalingsregeling mogelijk niet kon nakomen, heeft hij verweerster benaderd met het (nieuwe) verzoek om hoger beroep in te stellen. Dit heeft verweerster direct geweigerd. Zij heeft tijdig, duidelijk en helder gecommuniceerd dat zij geen nieuwe opdracht zou aannemen. In eerste instantie heeft zij daarbij aangegeven dat zij in december 2016 slechts beperkt zaken kon aannemen in verband met een vakantie en in verband met een volle agenda. Naderhand heeft verweerster in januari 2017, na de herhaalde verzoeken om bijstand in de beroepsprocedure, ook nadrukkelijk met klager besproken dat zij het – gelet op de inhoud van de uitspraak – niet in zijn belang achtte om daartegen beroep in te stellen.
4 BEOORDELING
4.1 Voorop dient te staan dat de tuchtrechter gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daar over klaagt. Wel zal de tuchtechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De voorzitter zal het optreden van verweerster derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
Klachtonderdeel a
4.2 Klager verwijt verweerster dat zij “de allereerste uitspraak van de rechter niet heeft opgevolgd, die luidde dat de zitting niet door kon gaan omdat de tegenpartij het dikke dossier niet had ontvangen dat moest bewijzen dat de huurachterstand buiten de schuld van klager was ontstaan”.
4.3 De voorzitter gaat ervan uit dat klager met het “dikke dossier” doelt op de documenten die verweerster als ‘bijlage 5’ bij haar verweerschrift in de onderhavige klachtprocedure heeft gevoegd. Verweerster heeft onbetwist gesteld dat de kantonrechter niet heeft gezegd dat de zitting niet door kon gaan omdat de wederpartij het “dikke dossier” niet had ontvangen. Klager heeft dit verwijt bovendien op geen enkele wijze onderbouwd, zodat het feitelijke grondslag mist. Om die reden is dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b
4.4 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster dat zij klager met opzet een vonnis heeft laten aansmeren en ervoor heeft gezorgd dat er een betalingsregeling met de verhuurder is afgesproken.
4.5 Uit de onderhavige stukken volgt dat de wederpartij van klager in de civiele procedure enkel wenste in te stemmen met een betalingsregeling indien deze zou worden vastgelegd in een vonnis. Voorts blijkt uit het proces-verbaal van de comparitie van partijen (zie hierboven bij randnummer 1.3) dat klager tijdens die comparitie heeft ingestemd met een betalingsregeling van EUR 100,- per maand. Uit niets blijkt dat verweerster klager het vonnis heeft “aangesmeerd”/”laten aansmeren”, noch dat zij op enigerlei andere wijze niet de zorg heeft betracht die zij jegens klager had moeten betrachten. De mogelijkheid van een voor klager gunstigere uitkomst van de civiele procedure acht de voorzitter bovendien – gelet op de stukken in het klachtdossier – niet waarschijnlijk. Het klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel c
4.6 Dit laatste klachtonderdeel betreft het verwijt dat verweerster heeft geweigerd hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van 18 november 2016.
4.7 Als uitgangspunt geldt dat de advocaat die bij een haalbaarheidstoetsing tot de conclusie komt dat onvoldoende kans van slagen bestaat, de vrijheid heeft om een cliënt negatief te adviseren. Een advocaat die niets in een zaak ziet, moet die zaak niet gaan behandelen. Ook indien een advocaat onvoldoende tijd heeft om een zaak te behandelen, staat het hem vrij om een nieuwe opdracht niet in behandeling te nemen.
4.8 Naar het oordeel van de voorzitter is verweerster voldoende zorgvuldig geweest in haar berichtgeving aan klager. Zij heeft klager voldoende tijdig op de hoogte gesteld van het feit dat zij geen hoger beroep voor hem zou instellen en hem tijdig verwezen naar het Juridisch Loket. Klager heeft blijkens zijn klaagschrift van twee opvolgende advocaten een negatief advies over het voeren van de hoger beroepsprocedure gekregen (zie hierboven bij randnummer 1.11). Nu de hoger beroepsprocedure volgens die advocaten kennelijk onvoldoende kans van slagen had, valt ook om die reden niet in te zien waarom verweerster deze procedure wel had moeten voeren. Klager is dan ook niet in zijn belangen geschaad door de (herhaalde) weigering van verweerster om hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van 18 november 2016.
4.9 Ook dit laatste klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 aanhef en onder c Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 9 augustus 2017.
Deze beslissing is in afschrift op 9 augustus 2017 verzonden.