Rechtspraak
Uitspraakdatum
17-12-2018
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2018:192
Zaaknummer
17-1004/DB/LI
Inhoudsindicatie
Niet gebleken dat verweerder opzettelijk onwaarheden heeft geponeerd.
Inhoudsindicatie
Verzet ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 17 december 2018
in de zaak 17-1004/DB/LI
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 5 januari 2018 op de klacht van:
klagers
tegen:
verweerder
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief d.d. 15 juni 2017 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg, hierna: “de deken”, een klacht ingediend tegen verweerder.
1.2 Bij brief van 5 december 2017 heeft de deken de klacht ter kennis gebracht van de raad.
1.3 Bij beslissing van 5 januari 2018 heeft de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch de klacht kennelijk ongegrond verklaard. De beslissing van de voorzitter is op 9 januari 2018 (volgens vermelding onderaan uitspraak)verzonden aan klagers.
1.4 Bij brief d.d. 5 februari 2018 hebben klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 12 november 2018. Namens klagers is klager sub 2 verschenen. Verweerder is eveneens verschenen. Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van: de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, van het verzetschrift van klagers en van hetgeen partijen tijdens de zitting van de raad van 12 november 2018 naar voren hebben gebracht, waaronder de pleitnota van klager sub 2..
2 FEITEN
2.1 Voor een weergave van de vaststaande feiten verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter, waartegen klagers in verzet in zoverre niet opkomen.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht, zoals weergegeven in de beslissing van de voorzitter, houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
1. in zijn pleitnota en in de conclusie van antwoord in de schadestaat procedure zonder enig bewijs de rechtbank onjuist heeft geïnformeerd;
2. zich met deze onjuistheden onnodig grievend jegens klagers heeft uitgelaten waardoor klagers zijn gekwetst.
3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in:
Anders dan de voorzitter oordeelt heeft verweerder wel degelijk opzettelijk onwaarheden geponeerd, zonder hiervan enig bewijs over te leggen.
4 BEOORDELING
4.1 De raad is van oordeel dat de door klaagster aangevoerde gronden niet slagen. De voorzitter heeft bij de beoordeling van de klacht het juiste beoordelingscriterium gehanteerd en heeft acht geslagen op alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. Anders dan klagers menen, is het niet aan verweerder om in de onderhavige klachtprocedure de juistheid van de namens zijn cliënt naar voren gebrachte stellingen te bewijzen.
4.2 Een advocaat mag in het algemeen afgaan op de juistheid van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en is slechts in uitzonderingsgevallen gehouden om de juistheid daarvan te verifiëren. De raad is van oordeel dat klagers niet aannemelijk hebben gemaakt dat van een dergelijk uitzonderingsgeval sprake is. Verweerder heeft het standpunt van zijn cliënt verwoord, dat stond hem vrij en dat was zelfs zijn taak.
4.3 De raad komt tot de slotsom dat de voorzitter terecht en op juiste gronden toepassing heeft gegeven aan artikel 46j Advocatenwet, op grond waarvan de klacht zonder voorafgaande mondelinge behandeling bij beslissing van de voorzitter kan worden afgedaan. Nu het verzet van klagers tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet ongegrond.
Griffier Voorzitter
Aldus beslist door mr. A.G.M. Zander, voorzitter, mrs. S.A.R. Lely en N.M. Lindhout-Schot, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 17 december 2018.