Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

24-08-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2017:182

Zaaknummer

17-032/DH/DH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht kennelijk ongegrond voor zover deze jegens verweerster is ingediend. Klacht kennelijk niet-ontvankelijk voor zover deze is gericht tegen het advocatenkantoor waar verweerster werkzaam is.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 24 augustus 2017

in de zaak 17-032/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 11 januari 2017 met kenmerk K080 2016 dk/ab, door de raad ontvangen op 12 januari 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Verweerster heeft klager in de periode 2014-2015 bijgestaan in een civiele procedure tegen de Staat der Nederlanden (hierna: de Staat), de voormalige werkgever van klager.

1.2 Bij vonnis van 9 maart 2005 heeft de rechtbank Den Haag de Staat veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan klager. 

1.3 De Staat is op 13 mei 2005 in hoger beroep gegaan van het vonnis van de rechtbank Den Haag van 9 maart 2005. De procedure is onder meer vanwege gezondheidsproblemen van klager niet voortgezet.

1.4 Bij brief van 27 mei 2011 heeft klager de Staat (ook) aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van de ziekte van Lyme, welke ziekte klager tijdens zijn dienstverband bij de Staat heeft opgelopen.

1.5 Op enig moment hebben er mediationgesprekken plaatsgevonden. Op 15 juni 2015 hebben klager en een vertegenwoordiger van de Staat een vaststellingsovereenkomst ondertekend, waarin onder meer is bepaald dat de Staat aan klager een bedrag van EUR 250.000,- zou betalen. In artikel 7 van de vaststellingsovereenkomst staat dat klager verklaart de vaststellingsovereenkomst te hebben gelezen, de inhoud daarvan volledig te begrijpen, in de gelegenheid te zijn gesteld hieromtrent onafhankelijk juridisch advies in te winnen en de vaststellingsovereenkomst volledig vrijwillig te ondertekenen. 

1.6 Klager heeft bij brief van 4 maart 2016 een klacht over verweerster ingediend bij de klachtenfunctionaris van het kantoor waar verweerster werkzaam is.

1.7 Bij brief van 4 april 2016 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

1.8 Bij brief van 8 april 2016 heeft verweerster klager als volgt bericht:

“Naar aanleiding van uw brief aan [de deken] bericht ik u als volgt.

Als bijlage treft u de brief aan die op 9 maart 2016 door [vestigingsdirecteur van het kantoor waar verweerster werkzaam is] is opgesteld, maar door een ongelukkige samenloop van omstandigheden toen niet is verzonden. Ik bied u daarvoor excuses aan. (…)”

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) zij jegens klager tekort is geschoten in de aan hem verleende rechtsbijstand;

b) er niet is gereageerd op de door klager bij brief van 4 maart 2016 aan de klachtenfunctionaris tegen verweerster ingediende klacht.

Toelichting op klachtonderdeel a

2.2 Tijdens het contact met verweerster bekroop klager regelmatig het gevoel dat zaken niet op de juiste wijze en niet primair in klagers belang werden afgehandeld. De geestelijke, lichamelijke en financiële problematiek van klager waren verweerster bekend. Desondanks heeft klager een compleet onzinnige mediation moeten ondergaan. Verweerster heeft klager willens en wetens niet in voldoende mate bijgestaan en hem niet geadviseerd om een duurzaam, rendabel, deugdelijk resultaat uit de gevoerde onderhandelingen te behalen. Bovendien heeft zij klager nooit duidelijk gemaakt welk traject gevolgd zou gaan worden. Het resultaat van verweersters handelen c.q. nalaten is dat klager en zijn familie in hun belangen zijn geschaad. Omdat klager verder moest en hij zich in een onmogelijke, onhoudbare situatie bevond, heeft hij ten einde raad aan de Staat een voorstel gedaan om de zaak voor een bepaald bedrag te schikken. Over dit voorstel en alle andere hierop betrekking hebbende zaken hebben klager en het kantoor waar verweerster werkzaam is, diverse e-mailberichten uitgewisseld. Uiteindelijk is de Staat met klagers (achteraf gezien niet in reële verhouding tot de toen al berekende en bekende schade staande) voorstel akkoord gegaan en is door partijen een vaststellingsovereenkomst ondertekend. Inmiddels is bekend dat dat klager zich in genoemde periode in een ontoerekeningsvatbare toestand bevond. Verweerster had hem moeten adviseren om niet met een minder dan redelijk aanbod akkoord te gaan. Voorts heeft verweerster nagelaten klager te berichten dat de Staat op grond van het ambtenarenrecht aansprakelijk zou kunnen worden gesteld voor klagers lichamelijke en geestelijke problematiek (de ziekte van Lyme en een posttraumatische stressstoornis).

Toelichting op klachtonderdeel b

2.3 De brief aan de klachtenfunctionaris van het kantoor waar verweerster werkzaam is, heeft klager op  4 maart 2016 per aangetekende post verzonden. Blijkens de track and trace-informatie van PostNL is deze brief, waarvoor getekend moet worden, op 7 maart 2016 bij het kantoor afgeleverd. Daarop heeft klager niets vernomen.

3 VERWEER

Klachtonderdeel a

3.1 Er is geen sprake van klachtwaardig gedrag. Verweerster heeft klager deugdelijk, snel en adequaat geadviseerd. Zij heeft alles gedaan wat redelijkerwijs mogelijk was om zo spoedig mogelijk de door klager gewenste oplossing in der minne te bereiken. Klager heeft tegen het advies van verweerster in een voorstel aan de wederpartij gedaan, dat uiteindelijk heeft geleid tot een schikking. 

3.2 Noch uit klagers brief van 4 maart 2016, noch uit het onderliggende dossier kan worden afgeleid dat verweerster op enig moment had kunnen en moeten onderkennen dat klager, zoals hij thans stelt, destijds ontoerekeningsvatbaar was. Het dossier bevat geen enkel aanknopingspunt voor de juistheid van die stelling van klager.

3.3 Bij e-mail van 7 november 2016 heeft verweerster, gelet op klagers stelling dat hem nooit duidelijk is gemaakt welk traject gevolgd zou worden, de deken diverse documenten toegezonden. Uit deze stukken valt af te leiden dat klager ermee bekend was dat: (1) verweersters inzet gericht was op het bereiken van een schikking met de Staat; (2) indien geen schikking bereikt werd, voortzetting van de juridische procedure aan de orde was, en (3) dat mr. H., advocaat bij een ander kantoor, in die procedure als gemachtigde van klager zou optreden.

Klachtonderdeel b

3.4 Na ontvangst op 7 maart 2016 van de brief van 4 maart 2016 van klager is de reactie daarop van 9 maart 2016, opgesteld door verweersters kantoorgenoot tevens vestigingsdirecteur, vanwege een ongelukkige samenloop van omstandigheden blijven liggen en op 8 april 2016 aan klager verzonden. Verweerster heeft klager daarvoor haar excuses aangeboden.

4 BEOORDELING

4.1 De tuchtrechter heeft, gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De voorzitter zal het optreden van verweerster aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Klachtonderdeel a

4.2 Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel moet worden vooropgesteld dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en – in geval van gemotiveerde betwisting – aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerster heeft de klacht uitdrukkelijk en gemotiveerd betwist, onder overlegging van diverse documenten,.

4.3 Uit de onderhavige stukken blijkt niet dat klager ten tijde van het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst op 15 juni 2015 niet in staat was zijn wil te bepalen, noch dat verweerster daarvan op de hoogte was dan wel had moeten zijn. Derhalve kan haar in zoverre niets worden verweten.

4.4 Voorts bevat het dossier geen enkel aanknopingspunt voor de juistheid van klagers stelling dat de door verweerster verleende bijstand onder de maat is geweest. Integendeel: uit de bij haar brief van 7 november 2016 gevoegde bijlagen blijkt dat verweerster duidelijk aan klager heeft gecommuniceerd wat het te volgen traject was, dat haar bijstand gericht was op het bereiken van een schikking en dat bij gebreke daarvan de juridische procedure zou worden voortgezet.

4.5 De conclusie is dat verweerster heeft voldaan aan de bij randnummer 4.1 genoemde professionele standaard. Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b

4.6 Verweerster heeft erkend dat de brief van haar vestigingsdirecteur vanwege een ongelukkige samenloop van omstandigheden niet op 9 maart 2016 aan klager is verzonden. Daarvoor heeft verweerster klager bij brief van 8 april 2016 haar excuses aangeboden. Daarnaast heeft zij klager de bedoelde brief op 8 april 2016 alsnog toegezonden. Mede gelet daarop is deze onzorgvuldigheid niet van dien aard dat sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen.

4.7 Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

4.8 Indien en voor zover de klacht gericht is tegen het advocatenkantoor waar verweerster werkzaam is, wordt vooropgesteld dat het tuchtrecht voor advocaten ziet op klachten over het handelen van een individuele advocaat. Enkel indien het gedrag waarover wordt geklaagd alle leden van een maatschap of alle bestuurders van een besloten vennootschap kan worden aangerekend, kan de klacht worden ontvangen als gericht tegen de individuele leden van de maatschap of bestuurders van de besloten vennootschap. Dit laatste is niet gebleken, zodat de klacht, indien en voor zover gericht tegen het advocatenkantoor waar verweerster werkzaam is, kennelijk niet-ontvankelijk is.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

- de klacht, voor zover klager deze tegen verweerster heeft ingediend, met toepassing van artikel 46j lid 1, aanhef en onder c Advocatenwet, kennelijk ongegrond;

- de klacht, indien en voor zover gericht tegen het advocatenkantoor waar verweerster werkzaam is, met toepassing van artikel 46j lid 1, aanhef en onder b Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk. 

 

Aldus beslist door mr. M.F. Baaij, voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 24 augustus 2017.

 

Deze beslissing is in afschrift op 24 augustus 2017 verzonden.