Rechtspraak
Uitspraakdatum
26-07-2017
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2017:181
Zaaknummer
17-219/DH/DH
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij. Naar het oordeel van de voorzitter valt niet in te zien waarom het, in het kader van de beoordeling van de oorspronkelijke klacht, volgens verweerder nodig was om een op klager betrekking hebbend strafvonnis en een ontslagbrief (integraal) aan de deken te sturen. Er is derhalve sprake geweest van schending van klagers privacy. Nu de deken een geheimhoudingsplicht heeft, is de schending evenwel zeer beperkt gebleven. Aangezien er voorts is gesteld noch gebleken dat hieruit schade voor klager is voortgevloeid, ziet de voorzitter aanleiding het te laten bij de enkele constatering, en daar geen verdere gevolgen aan te verbinden. Klacht ook voor overigens kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 26 juli 2017
in de zaak 17-219/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 9 maart 2017 met kenmerk K274 2016 dk/ab, door de raad ontvangen op 10 maart 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Bij beschikking van 2 november 2015 heeft de rechtbank Den Haag de echtscheiding tussen klager en zijn ex-echtgenote uitgesproken. Verweerder heeft de ex-echtgenote van klager in die procedure bijgestaan, alsmede in de procedure in hoger beroep. Op 26 augustus 2016 heeft in het kader van die procedure een zitting plaatsgevonden bij het Gerechtshof Den Haag.
1.2 Bij brief van 28 november 2016 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
1.3 Klager is werkzaam geweest bij het Ministerie van Defensie en is daar per 15 juli 2015 ontslagen wegens wangedrag. Verweerder heeft de ontslagbrief van 6 juli 2015 als productie 11 bij zijn antwoord op de klacht aan de deken gezonden. Als productie 12 bij zijn antwoord heeft verweerder drie pagina’s van een op klager betrekking hebbend vonnis van de Militaire Kamer van de Rechtbank Arnhem gevoegd, waarin klager is veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) hij ernstig tekort is geschoten en zich grensoverschrijdend, onprofessioneel en ongefundeerd grievend over klager heeft uitgelaten, zonder bewijs te leveren voor zijn stellingen;
b) hij zich in zijn pleidooi tijdens de alimentatiezitting bij het Gerechtshof Den Haag op 26 augustus 2016 bewust bezijden de waarheid heeft uitgelaten;
c) hij in strijd heeft gehandeld met de gedragsregels 1 en 3;
d) hij klagers privacy heeft geschonden door de deken in de onderhavige klachtprocedure een kopie toe te zenden van het vonnis in de strafzaak en de ontslagbrief, terwijl deze voor de beoordeling van de klacht niet relevant zijn. De verklaringen van verweerder getuigen bovendien van een onterechte demonisering van klagers persoon.
2.2 Met betrekking tot klachtonderdeel a) merkt klager op dat verweerder tijdens iedere zitting onder de aandacht brengt dat er een strafrechtelijk onderzoek jegens klager loopt ter zake van een vermeende mishandeling van zijn ex-echtgenote. Klager is deels ontslagen van alle rechtsvervolging als gevolg van een succesvol beroep op noodweer. Voor een tweede incident loopt een hoger beroep. Klager vraagt zich af waarom verweerder deze feiten telkenmale communiceert, nu deze niet relevant zijn voor de echtscheidingsprocedure. Verweerders enige doel is om klager in een kwaad daglicht te plaatsen en hem op die manier te beschadigen. Ook vermeldt hij in zijn e-mailberichten dat klager op geen enkele wijze medewerking verleent aan een tal van onderwerpen, en dreigt verweerder met een kort geding. Een onderbouwing van zijn stellingen laat hij echter achterwege.
2.3 Klager heeft klachtonderdeel b) als volgt toegelicht. Verweerder heeft ten overstaan van het Gerechtshof Den Haag verklaard dat er sinds augustus 2015 geen significante wijzigingen in de financiële situatie van klagers ex-partner hadden plaatsgevonden, en dat de inkomensgegevens van dat jaar gebruikt dienden te worden. In een later stadium is klager in het bezit gekomen van salarisstroken van zijn ex-partner, waaruit bleek dat er wel degelijke significante wijzigingen hadden plaatsgevonden in de financiële situatie. Volgens klager heeft verweerder deze wijzigingen niet over gelegd met het doel klager financieel te benadelen en een veel te hoge alimentatie te bewerkstelligen.
3 VERWEER
3.1 Verweerder stelt zich op het standpunt dat de klacht in alle onderdelen ongegrond dient te worden verklaard. Zijn verweer komt – voor zover nodig – aan de orde bij de beoordeling van de klacht.
4 BEOORDELING
4.1 Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van klagers wederpartij heeft te gelden de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
Klachtonderdeel a
4.2 Dit eerste klachtonderdeel betreft het verwijt dat verweerder ernstig tekort is geschoten en zich grensoverschrijdend, onprofessioneel en ongefundeerd grievend over klager heeft uitgelaten, zonder bewijs te leveren voor zijn stellingen.
4.3 Bij de beoordeling van de klacht moet worden vooropgesteld dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en – in geval van gemotiveerde betwisting – aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerder heeft zich uitdrukkelijk en gemotiveerd op het standpunt gesteld dat van tekortschieten en/of grensoverschrijdend, onprofessioneel en grievend gedrag van zijn zijde nimmer sprake is geweest. Het onderhavige dossier bevat bovendien geen aanknopingspunten voor de juistheid van deze stellingen van klager. Als gevolg daarvan kan de voorzitter de juistheid van de in dit klachtonderdeel gemaakte verwijten niet vaststellen. Bovendien is niet gebleken dat verweerder bij de behartiging van de belangen van zijn cliënte de grenzen van de onder 4.1 bedoelde vrijheid heeft overschreden. Dit klachtonderdeel is derhalve kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b
4.4 In dit tweede klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij zich in zijn pleidooi tijdens de alimentatiezitting bij het Gerechtshof Den Haag op 26 augustus 2016 bewust bezijden de waarheid heeft uitgelaten.
4.5 Verweerder heeft het volgende aangevoerd. Op 26 augustus 2016 heeft de mondelinge behandeling in de hoger beroepsprocedure plaatsgevonden. In aanloop naar die zitting heeft verweerder zijn cliënte, zijnde de ex-echtgenote van klager – in verband met de termijn van tien dagen voor het indienen van aanvullende stukken – verzocht om verweerder een aantal stukken te doen toekomen, waaronder recente loonspecificaties. Zijn cliënte heeft verweerder vervolgens bericht dat zij in loondienst was getreden bij een nieuwe werkgever en dat zij niet beschikte over loonspecificaties vanwege het feit dat die werkgever haar niet of nauwelijks financiële stukken had toegezonden. Voorts heeft zijn cliënte verweerder bericht dat haar inkomen bij haar nieuwe werkgever niet significant afweek van haar inkomen bij haar voormalige werkgever. Volgens haar konden de jaaropgaaf over 2015 en de fiscale stukken over 2015 onverkort als uitgangspunt worden gehanteerd. Desondanks heeft verweerder zijn cliënte geadviseerd zich in te spannen teneinde alsnog loonspecificaties van haar nieuwe werkgever te verkrijgen. Op 15 augustus 2016 heeft zijn cliënte verweerder bericht dat zij inmiddels bij haar nieuwe werkgever afschriften van loonspecificaties had opgevraagd, maar dat de verwachting was dat zulks vanwege drukte in samenhang met de zomervakantie en onderbezetting niet tijdig zou lukken. Op 15 augustus 2016 heeft verweerder – gelet op de genoemde tiendagentermijn – de door hem van zijn cliënte ontvangen stukken toegezonden aan het gerechtshof en aan de advocaat van klager. Op dat moment beschikte verweerder nog niet over financiële gegevens/stukken van de nieuwe werkgever van zijn cliënte. Omdat verweerder geen aanvullende stukken van zijn cliënte had ontvangen, heeft hij namens haar tijdens de zitting van 26 augustus 2016 haar standpunten naar voren gebracht en toegelicht. Toen de voorzitter van het Gerechtshof opmerkte dat het op de weg van verweerders cliënte had gelegen om loonspecificaties van haar nieuwe werkgever over te leggen, fluisterde zijn cliënte verweerder toe dat zij heel recent alsnog loonspecificaties van haar nieuwe werkgever had ontvangen en bij zich had. Verweerder heeft aangeboden die specificaties alsnog over te leggen, maar op dat aanbod zijn het Gerechtshof en de wederpartij niet ingegaan. Verweerder heeft de specificaties aangeboden zonder dat hij deze had ingezien/ontvangen.
4.6 De voorzitter overweegt als volgt.
4.7 Het onderhavige dossier bevat geen aanknopingspunten voor de juistheid van de stelling van klager dat verweerder tijdens de zitting van 26 augustus 2016 beschikte over de salarisspecificaties. Verweerder heeft dit bovendien uitvoerig en gemotiveerd betwist. Gelet op de bij randnummer 4.5 weergegeven toelichting had het op de weg van klager gelegen om zijn stellingen nader te staven met bewijs. Nu dat niet is gebeurd, kan de voorzitter niet vaststellen dat verweerder tijdens de zitting van 26 augustus 2016 bewust onjuiste informatie heeft verstrekt. Ook dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel c
4.8 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij heeft gehandeld in strijd met de gedragsregels 1 en 3. Verweerder heeft dit gemotiveerd betwist.
4.9 Naar het oordeel van de voorzitter heeft klager dit klachtonderdeel onvoldoende onderbouwd. Reeds daarom is dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel d
4.10 Het laatste klachtonderdeel, opgekomen tijdens de behandeling van de oorspronkelijke klacht, betreft het verwijt dat verweerder klagers privacy heeft geschonden door de deken in de onderhavige klachtprocedure een kopie toe te zenden van het vonnis in de strafzaak en de ontslagbrief. Naar het oordeel van de voorzitter valt inderdaad niet in te zien waarom het, in het kader van de beoordeling van de oorspronkelijke klacht, nodig was om de voormelde stukken (integraal) aan de deken te sturen. Er is derhalve sprake geweest van schending van klagers privacy. Nu de deken een geheimhoudingsplicht heeft, is de schending evenwel zeer beperkt gebleven. Aangezien er voorts is gesteld noch gebleken dat hieruit schade voor klager is voortgevloeid, ziet de voorzitter aanleiding het te laten bij de enkele constatering, en daar geen verdere gevolgen aan te verbinden.
Conclusie
4.11 Al met al is niet gebleken dat verweerder bij de behartiging van de belangen van zijn cliënte de grenzen van de onder 4.1 bedoelde vrijheid heeft overschreden. De klacht is kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 aanhef en onder c Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 26 juli 2017.
Deze beslissing is in afschrift op 26 juli 2017 verzonden.