Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

02-08-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2017:180

Zaaknummer

17-156/DH/RO

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klager heeft al eerder een klacht ingediend over de door verweerder verleende rechtsbijstand in klagers arbeidsgeschil met B.V. X. Nieuwe feiten zijn gesteld noch gebleken. Voor zover klager in de eerdere klachtprocedure niet alle klachten ten aanzien van verweerders bijstand in het arbeidsgeschil naar voren heeft gebracht, komt dat voor zijn rekening. Nieuwe klachten die daarop betrekking hebben worden alleen in behandeling genomen als het onmogelijk was deze in de eerdere procedure al mee te nemen. Daarvan is niet gebleken. Klacht kennelijk niet-ontvankelijk.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 2 augustus 2017

in de zaak 17-156/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 16 februari 2017 met kenmerk R 2017/10 cij/mb, door de raad ontvangen op 17 februari 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Verweerder heeft klager bijgestaan in een arbeidsgeschil met B.V. X. Deze B.V. is opgericht door de stiefvader van klager.

1.2 Op 18 december 2013 heeft verweerder namens klager een verzoekschrift tot het leggen van conservatoir derdenbeslag ingediend bij de rechtbank Rotterdam. Op 24 december 2013 heeft verweerder dit verzoekschrift ingetrokken en een verzoekschrift tot het leggen van conservatoir derdenbeslag ingediend bij de rechtbank Gelderland.

1.3 Bij brief van 24 december 2013 heeft verweerder klager onder meer als volgt bericht:

“(…) Onder verwijzing naar de inhoud van ons telefoongesprek van 19 december jl. gaat bij een kopie van mijn brief van zojuist aan de rechtbank Rotterdam. Daarin laat ik weten dat het beslagrekest (conform uw instructies) is ingetrokken.

Tevens sluit ik in een kopie van een nieuw beslagrekest (zonder producties), zoals ik dat heb ingediend bij de bevoegde Rechtbank (…). Conform afspraak heb ik in het nieuwe beslagrekest de verwijzing omtrent de familierelaties weggelaten. Immers, leert de praktijk dat dat de Rechtbank weleens zou kunnen prikkelen om, conform de u bekende Beslagsyllabus, partijen te horen. Gezien het feit dat een gedeelte van het beslag ziet op een bankrekening zou dat [stiefvader van klager] in de gelegenheid stellen om die bankrekening leeg te maken en uw overtuiging is dat hij dat zeker zal doen. Op basis daarvan is dus besloten om enerzijds het bij de Rechtbank Rotterdam voorliggende rekest in te trekken en anderzijds een nieuw rekest bij de Rechtbank Arnhem in te dienen. (…)”

1.4 Op enig moment is de relatie als cliënt en advocaat tussen klager en verweerder beëindigd.

1.5 Klager heeft reeds eerder een klacht over verweerder ingediend bij de deken, die eveneens zag op de door verweerder verleende rechtsbijstand in het arbeidsgeschil met B.V. X. In die klacht verweet klager verweerder dat hij:

a) klager niet had geïnformeerd over de kans van slagen van de procedure;

b) excessief gedeclareerd had door ruim € 25.000,00 te declareren voor de kwestie;

c) de rechtsbijstandsverzekeraar niet bericht had dat hij niet langer voor klager zou optreden.

1.6 De bij randnummer 1.5 bedoelde klacht is bij beslissing van 23 mei 2016 onder nummer 15-642/DH/RO-1 door de Raad van Discipline in het ressort Den Haag gedeeltelijk gegrond verklaard. De raad heeft aan verweerder een enkele waarschuwing opgelegd.

1.7 Bij brief van 20 juni 2016 heeft klager de onderhavige klacht over verweerder ingediend bij de deken.

1.8 Verweerders gemachtigde heeft de deken bij brief van 28 juni 2016 onder meer het volgende bericht:

“(…) U bent ongetwijfeld bekend met de beslissing die de Raad van Discipline op eerdere klachten van [klager] op 23 mei jl. heeft gegeven. De eerder door u en door de Raad beoordeelde klachten betroffen mede de behandeling van de zaak [B.V. X] door [verweerder]. (…)

(…) de dienstverlening van [verweerder] aan [klager] is in de eerdere zaak al gewogen en voldoende zwaar bevonden, afgezien van het hier niet relevante aspect van het niet schriftelijk vastleggen van het gegeven advies. Daarmee vraagt [klager] in feite een herhaalde beoordeling van zijn eerdere klacht. (…)”

1.9 Bij brief van 13 juli 2016 heeft verweerders gemachtigde nader verweer gevoerd tegen de klacht. Vervolgens hebben partijen gere- en gedupliceerd.

1.10 Bij brief van 29 december 2016 heeft de deken partijen zijn visie op de klacht kenbaar gemaakt, waarop klager heeft verzocht om doorzending van de klacht naar de raad van discipline.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij gedragsregel 3 heeft geschonden, nu hij geen regeling in der minne heeft voorgestaan. Ook heeft verweerder gedragsregel 1 geschonden, aangezien door zijn optreden het vertrouwen in de advocatuur en zijn eigen beroepsuitoefening is geschaad.

2.2 Ter onderbouwing van de klacht heeft klager gesteld dat verweerder namens hem een verzoekschrift tot het leggen van conservatoir derdenbeslag heeft ingediend bij de rechtbank Rotterdam. De rechtbank heeft daarop gereageerd met het advies om, gezien de familierelatie tussen klager en de wederpartij, nog eens met de wederpartij om de tafel te gaan zitten. De wederpartij was immers de echtgenoot van klagers moeder en de opa van zijn kinderen. Verweerder verwierp dit advies omdat de wederpartij hierdoor op de hoede zou raken en een beslag mogelijk geen doel zou treffen. Hij paste het verzoekschrift zodanig aan dat de familierelatie niet meer zichtbaar was en diende het in bij de rechtbank Gelderland. Juist vanwege de familierelatie wilde klager zeker weten hoe sterk hij in de kwestie stond alvorens deze aan te vangen. Verweerder wist hem ervan te overtuigen dat klager de zaak kon winnen en heeft hiermee de familierelatie op scherp gezet. Door tegen het advies van de rechtbank in te gaan heeft verweerder er mede voor gezorgd dat de relatie is verbroken.

3 VERWEER

3.1 Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat de klacht niet-ontvankelijk is. De klacht is te laat ingediend. Tussen het gewraakte handelen en het moment van indienen van de klacht ligt namelijk een periode van tweeënhalf jaar. Er is geen reden waarom de klacht niet eerder kon worden ingediend. De klacht betreft een specifiek aspect van een geheel van handelen, te weten het doen en nalaten van verweerder in het geschil met B.V. X, waarover al in november 2014 is geklaagd. Het thans aan de orde gestelde aspect had toen al kunnen worden én moeten zijn meegenomen. Het is misbruik van tuchtrecht om over het één en hetzelfde feitencomplex meermalen te klagen, zeker als de opvolgende klacht punten betreft die, zoals hier, zonder meer in de eerdere klacht hadden kunnen worden meegenomen. Dat handelen, als geheel, is al door de tuchtrechter beoordeeld en tegen het voor klager ongunstige oordeel op dat punt is door hem niet geappelleerd.

3.2 Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat de klacht ongegrond dient te worden verklaard.

4 BEOORDELING

4.1 Verweerder heeft aangevoerd dat klager zijn klacht te laat heeft ingediend. Gelet op artikel 46g lid 1 onder a van de Advocatenwet wordt een klacht die wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop een klager kennis heeft genomen, althans redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft, niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft de betreffende verzoekschriften ingediend in december 2013. De onderhavige klacht is ingediend op 20 juni 2016. Derhalve staat vast dat klager zijn klacht heeft ingediend binnen de wettelijke termijn. Het verweer faalt in zoverre.

4.2 Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat de klacht niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat het een herhaalde klacht betreft. De voorzitter overweegt hieromtrent als volgt.

4.3 Ook in het tuchtrecht geldt het beginsel dat iemand niet tweemaal voor hetzelfde feit een maatregel kan worden opgelegd (het ne bis in idem-beginsel). Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline geldt dan ook dat een klacht tegen een advocaat, als daarover een beslissing is gegeven, niet ten tweede male aan de tuchtrechter kan worden voorgelegd. Bepalend daarbij is het feitenmateriaal dat aan de eerste uitspraak ten grondslag is gelegd.

4.4 Het voormelde beginsel brengt mee dat een klager, die zich naar aanleiding van een bepaald feitencomplex over een advocaat wenst te beklagen, zijn klachten in één keer kenbaar dient te maken. Het beginsel verzet zich ertegen dat, nadat een klacht over het feitencomplex is beoordeeld en daarop is beslist, de klager zich later opnieuw en met een andere klacht naar aanleiding van dat feitencomplex over de advocaat beklaagt. Een advocaat heeft immers belang bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid, dat onder meer meebrengt dat een advocaat ervan mag uitgaan dat alle klachten over de wijze waarop hij gedurende een bepaalde periode zijn werkzaamheden heeft verricht tegelijk worden ingediend. Dit is tevens een legitiem belang van de dekens en de tuchtrechters en een beginsel van goede procesorde.

4.5 Gelet op de in de beslissing van deze raad van 23 mei 2016 onder nummer 15-642/DH/RO-1 vermelde feiten stelt de voorzitter vast dat de onderhavige klacht betrekking heeft op hetzelfde feitencomplex als  waarop de hiervoor genoemde klacht berustte. Beide klachten zien immers op de door verweerder verleende rechtsbijstand in klagers arbeidsgeschil met B.V. X. Nieuwe feiten zijn gesteld noch gebleken. Voor zover klager in de eerdere klachtprocedure niet alle klachten ten aanzien van verweerders bijstand in het arbeidsgeschil naar voren heeft gebracht, komt dat voor zijn rekening. Nieuwe klachten die daarop betrekking hebben worden alleen in behandeling genomen als het onmogelijk was deze in de eerdere procedure al mee te nemen. Daarvan is niet gebleken.

4.6 Gelet op het vorenstaande zal de voorzitter de klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 aanhef en onder b Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.

 

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 2 augustus 2017.

 

Deze beslissing is in afschrift op 2 augustus 2017 verzonden.