Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-12-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2018:268

Zaaknummer

18-942/DH/RO

Inhoudsindicatie

Verzoek artikel 60b Aw toegewezen. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting is de raad genoegzaam gebleken dat verweerder thans niet in staat is zijn praktijk behoorlijk uit te oefenen. Verweerder heeft dat ook niet weersproken. Vast is komen te staan dat verweerder niet, althans onvoldoende reageert op verzoeken van de deken, zich niet aan toezeggingen tot het informeren van de deken houdt en niet of nauwelijks bereikbaar is voor de deken. Ook is gebleken dat de financiële situatie van het kantoor van verweerder zorgwekkend is, en aan een goede praktijkuitoefening in de weg staat. Daarnaast is sprake van privéomstandigheden die ervoor zorgen dat verweerder zijn praktijk op dit moment niet de aandacht kan geven die deze verdient en heeft verweerder erkend verslaafd te zijn aan het gebruik van cocaïne waartoe hij behandeling nodig heeft.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 10 december 2018 in de zaak 18-942/DH/RO

 

naar aanleiding van het verzoek ex artikel 60b Advocatenwet van:

 

de deken van de Orde van Advocaten

in het arrondissement Rotterdam

verzoeker

 

tegen:

 

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 27 november 2018 heeft verzoeker bij de raad een verzoek ex artikel 60b Advocatenwet ingediend tegen verweerder.

1.2    Het verzoek is behandeld ter zitting van de raad van 3 december 2018, met gesloten deuren en in aanwezigheid van verzoeker. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennisgenomen van de processtukken, bedoeld in artikel 49 lid 2 Advocatenwet.

 

2    FEITEN

Voor de beoordeling van het verzoek wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Verweerder is op 27 augustus 2004 beëdigd als advocaat. Op 26 september 2007 is hem de stageverklaring uitgereikt. Verweerder voert sinds 2 januari 2017 zelfstandig kantoor. Bij het kantoor zijn geen (andere) advocaten in dienst en voor zover bekend ook geen ander personeel.

2.2    Op 1 mei 2018 heeft verzoeker via een bij hem bekende bron vertrouwelijk een signaal ontvangen over problemen met de bereikbaarheid van verweerder voor zijn cliënten alsmede over het niet verschijnen door verweerder op afspraken. Verzoeker heeft verweerder bij brief van 1 mei 2018 verzocht om een reactie. Verweerder heeft op 8 mei 2018 telefonisch verzocht om uitstel tot 9 mei en op 9 mei verzocht om uitstel tot 11 mei 2018.

2.3    Vervolgens heeft verweerder op 14 mei per e-mail verzocht om uitstel tot 16 mei 2018 in verband met ziekenhuisbezoeken (ondersteund met enkele foto’s). Verzoeker heeft dat uitstel gehonoreerd.

2.4    Op 17 en 18 mei 2018 heeft verweerder wederom gevraagd om uitstel. Verzoeker heeft hem daarop uitgenodigd voor een bespreking op het Bureau van de Orde op 22 mei 2018.

2.5    In de ochtend van 22 mei 2018 heeft verweerder het Bureau gebeld met de mededeling dat hij niet die dag maar wel op 24 mei 2018 kon langskomen. Later heeft hij gebeld dat het ook op 23 mei 2018 om 9.00 uur zou kunnen.

2.6    Verzoeker heeft verweerder vervolgens gebeld en verweerder heeft hem in dit telefoongesprek uitgelegd dat hij op dat moment een aantal moeilijkheden had in de privésfeer die ook een effect hadden op de organisatie van zijn kantoor. Hij heeft verzoeker toegezegd hem binnen een week schriftelijk te informeren over onder andere de waarneming en de extra ondersteuning die door hem was geregeld ter voorkoming van problemen rond zijn bereikbaarheid en de dienstverlening door zijn kantoor.

2.7    Op 29 mei 2018 heeft verzoeker verweerder bericht dat de termijn was verstreken en dat wanneer hij op 31 mei 2018 nog geen reactie zou hebben ontvangen, hij binnen een week zijn kantoor zou bezoeken om de door hem verzochte informatieverschaffing en controle vorm te geven.

2.8    Op 30 en 31 mei 2018 heeft verweerder met het Bureau gebeld en per e-mail van 31 mei 2018 heeft hij schriftelijk gereageerd. In deze reactie heeft hij aangegeven dat mr. M. in principe voor hem zou kunnen waarnemen maar op dat moment niet beschikbaar was. Verzoeker heeft daarop zelf mr. IJ. aangewezen om voor verweerder waar te nemen. Tevens heeft verzoeker verzocht om hem uiterlijk 20 juni 2018 nader te informeren over in hoeverre de (financiële) administratie van verweerder inmiddels op orde was.

2.9    Op 17 juni 2018 heeft verweerder om uitstel verzocht. Bij dat verzoek heeft hij een foto gevoegd van zichzelf bij een auto die weggetakeld wordt.

2.10    Bij brief van 22 juni 2018 heeft verzoeker verweerder gemeld dat er geen uitstel meer kon worden verleend en dat hij op 27 juni 2018 een bezoek zou komen brengen aan het kantoor van verweerder.

2.11    Op 27 juni 2018 heeft verweerder verzoeker in vertrouwen verteld over zijn persoonlijke situatie en het effect dat dat op hem heeft. Tussen verzoeker en verweerder zijn bij die gelegenheid concrete afspraken gemaakt over onder meer zijn waarneming, het op orde maken van de kantooradministratie en het informeren van verzoeker over belangrijke ontwikkelingen aangaande de betalingsachterstanden en praktijk(organisatie). Een en ander is door verzoeker bij brief van 6 juli 2018 bevestigd. In deze brief heeft verzoeker ook melding gemaakt van enkele signalen die hij na 27 juni 2018 nog had ontvangen, waaronder signalen over betalingsachterstanden, vermeend cocaïnegebruik en niet of nauwelijks aanwezig zijn op kantoor.

2.12    In plaats van de gevraagde gegevens ontving verzoeker diverse e-mails en telefoontjes naar aanleiding waarvan hij verweerder uiteindelijk bij brief van 6 juli 2018 heeft aangekondigd dat hij op 13 juli 2018 een verzoek ex artikel 60ab Advocatenwet zou indienen.

2.13    Op 11 juli 2018 heeft verweerder aan verzoeker bericht dat hij op 13 juli 2018 een overleg gepland had met mr. IJ. om de lopende dossiers te bespreken en te bezien of een samenwerking in de toekomst opportuun is.

2.14    Mr. IJ. heeft verzoeker bij e-mail van 13 juli 2018 laten weten dat hij op 17 juli 2018 een afspraak had met verweerder. Deze afspraak is niet doorgegaan.

2.15    Op 19 juli 2018 heeft verzoeker aan verweerder bericht dat er nog altijd geen overleg met mr. IJ. had plaatsgevonden, dat hij nog geen stukken had ontvangen waaruit blijkt dat verweerder zijn praktijk op orde heeft en dat verweerder nog onvoldoende concreet antwoord had gegeven met betrekking tot zijn financiële problemen.

2.16    Op 23 juli 2018 heeft verweerder op de brief van 19 juli 2018 gereageerd en aangegeven dat hij zijn werkzaamheden in zijn praktijk voor enige tijd zou neerleggen en dat mr. IJ. de zaken zou waarnemen. Verzoeker heeft verweerder verzocht hem op de hoogte te houden.

2.17    Bij brief van 3 september 2018 heeft verzoeker verweerder verzocht hem uiterlijk 1 november 2018 te berichten over de stand van zaken en hem tevens zijn plan voor de toekomst te doen toekomen.

2.18    Op 25 september 2018 ontving verzoeker het signaal dat verweerder zijn betalingstoezeggingen aan de verhuurder van zijn kantoorpand niet zou zijn nagekomen.

2.19    Bij brief van 2 oktober 2018 heeft verzoeker aan verweerder gevraagd hem hierover duidelijkheid te verschaffen.

2.20    Bij brief aan verweerder van 9 november 2018 heeft verzoeker aangekondigd een verzoek tot schorsing ex artikel 60b Advocatenwet te zullen indienen aangezien er geen enkele reactie van verweerder werd ontvangen en hij zich ook niet aan de gemaakte afspraken hield.

2.21    Bij brief van 21 november 2018 ontving verzoeker van de waarnemend Hoofdofficier van Justitie te Rotterdam het bericht dat verweerder op 13 november 2018 was aangehouden als verdachte van bedreiging. Op 16 november 2018 is verweerder voorgeleid aan de rechter-commissaris en voor een termijn van veertien dagen in bewaring gesteld. Verweerder wordt verdacht van bedreiging van zijn echtgenote en van stalking en er is volgens de eigen verklaring van verweerder ten overstaan van de rechter-commissaris sprake van cocaïnegebruik waarvoor hij behandeld wil worden.

2.22    Op 27 november 2018 heeft verzoeker onderhavig verzoek ex artikel 60b Advocatenwet ingediend.

2.23    Op 30 november 2018 is verweerder in het kader van een schorsing van de op diezelfde dag gelaste gevangenhouding weer op vrije voeten gekomen.

2.24    Op 30 november 2018 is verweerder door de raad zowel per gewone als per aangetekende post als per e-mail opgeroepen voor de behandeling van het verzoek op 3 december 2018 om 13.00 uur. Tevens is door de griffie die dag telefonisch contact opgenomen met mr. S. die verweerder in de strafzaak bijstaat, met het verzoek verweerder van de datum van de zitting op de hoogte te brengen.

2.25    Op 3 december 2018 om 11.46 uur ontving de griffie van de raad een e-mail van mr. S., waarin hij – kort samengevat – aangeeft verweerder niet te hebben kunnen bereiken en namens hem verzoekt om aanhouding van de zaak.

 

3    GRONDEN VAN HET VERZOEK

3.1    De deken verzoekt de raad om verweerder op grond van artikel 60b Advocatenwet voor onbepaalde tijd te schorsen in de uitoefening van zijn praktijk.

3.2    Volgens verzoeker geeft verweerder er, gelet op voornoemde feiten, blijk van zijn praktijk niet naar behoren te kunnen uitoefenen. Het veelvuldig onbereikbaar zijn, de verdenking van (ernstige) strafbare feiten en het door verweerder erkende verdovende middelengebruik liggen daaraan ten grondslag, alsmede de zorgwekkende financiële toestand van de praktijk.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft zich niet tegen het verzoek verweerd.

 

5    BEOORDELING

5.1    De raad heeft zich voorafgaand aan de zitting in raadkamer gebogen over het aanhoudingsverzoek van (de raadsman van) verweerder en besloten dat te passeren. De griffier heeft de raadsman van verweerder daarvan direct telefonisch op de hoogte gesteld. De spoedeisendheid die genoegzaam uit de door de deken aan zijn verzoek ten grondslag gelegde en door verweerder niet weersproken feiten blijkt, staat aan een aanhouding in de weg. De raad heeft verweerder behoorlijk opgeroepen en er ook overigens alles aan gedaan om te bewerkstelligen dat verweerder van de zitting op de hoogte was. Het staat verweerder bovendien te allen tijde vrij om zodra hij van mening is dat de gronden voor de schorsing zijn vervallen, opheffing van de schorsing te vragen.

5.2    De raad is van oordeel dat uit het dossier en het verhandelde ter zitting genoegzaam is gebleken dat verweerder thans niet in staat is zijn praktijk behoorlijk uit te oefenen. Verweerder heeft dat ook niet weersproken. Vast is komen te staan dat verweerder niet, althans onvoldoende reageert op verzoeken van de deken, zich niet aan toezeggingen tot het informeren van de deken houdt en niet of nauwelijks bereikbaar is voor de deken. Ook is gebleken dat de financiële situatie van het kantoor van verweerder zorgwekkend is, en aan een goede praktijkuitoefening in de weg staat. Daarnaast is sprake van privéomstandigheden die ervoor zorgen dat verweerder zijn praktijk op dit moment niet de aandacht kan geven die deze verdient en heeft verweerder erkend verslaafd te zijn aan het gebruik van cocaïne waartoe hij behandeling nodig heeft.

5.3    Het voorgaande leidt onvermijdelijk tot het treffen van een maatregel zoals door de deken verzocht. De raad wijst het verzoek van de deken op de voet van artikel 60b Advocatenwet om verweerder met onmiddellijke ingang voor onbepaalde tijd te schorsen dan ook toe.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    wijst het verzoek van de deken tot schorsing van verweerder op grond van artikel 60b Advocatenwet toe en schorst verweerder ex artikel 60b Advocatenwet met onmiddellijke ingang voor onbepaalde tijd in de uitoefening van de praktijk.

 

Aldus beslist door mr. C.H. Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. M. Aukema, L.P.M. Eenens, H.E. Meerman en R.A.M. Oranje-Jorna, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 december 2018.