Rechtspraak
Uitspraakdatum
17-12-2018
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2018:195
Zaaknummer
18-644/DB/ZWB
Inhoudsindicatie
Niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door te weigeren een concept op een door klagers gewenst punt aan te passen, omdat verweerder kennelijk geen mogelijkheden zag om het standpunt van klagers met succes in rechte te bepleiten. Verwijten dat verweerder door klagers wederpartij is gemanipuleerd en dat hij heeft geweigerd om een belangrijke getuige op te roepen missen feitelijke grondslag. Klagers hebben geen eigen belang bij klacht over behandeling van een zaak van een andere cliënt, L B.V. Deels ongegrond, deels niet-ontvankelijk.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch
van 17 december 2018
in de zaak 18-644/DB/ZWB
naar aanleiding van de klacht van:
klagers
tegen:
verweerder
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief d.d. 3 oktober 2017 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij email aan de raad van 13 augustus 2018 met kenmerk nr. K17-147abc heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 12 november 2018 in aanwezigheid van klagers, vertegenwoordigd door klager sub 1, en vergezeld van de heer van Z. Verweerder is niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van:
- de brief van de deken van 13 augustus 2018, met bijlagen;
- de nagekomen e-mail met bijlagen van klager d.d. 26 oktober 2018;
- de nagekomen brief van verweerder d.d. 27 september 2018 waarin hij aankondigt niet ter zitting te verschijnen;
- de nagekomen e-mail van klager d.d. 2 november 2018 en van de heer Z van 3 november 2018.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Verweerder heeft klagers bijgestaan in een appelprocedure tegen R Bank. In dat verband heeft verweerder namens klagers een memorie van grieven en een memorie van antwoord in incidenteel appel ingediend. Voorafgaand aan indiening zijn de processtukken ter goedkeuring aan klagers voorgelegd.
2.2 Op 9 juni 2017 heeft bij het Hof pleidooi plaatsgevonden. Verweerder heeft de pleitnota in concept aan klagers toegestuurd. Klagers wensten dat de pleitnota werd aangevuld met de stelling dat de R Bank strafbare feiten had gepleegd. Verweerder heeft dit geweigerd, omdat naar zijn mening die stelling niet kon worden onderbouwd. Verweerder heeft in de pleitnota getuigenbewijs aangeboden.
2.3 Bij gelegenheid van het pleidooi heeft het Hof partijen in overweging gegeven om te proberen een minnelijke regeling tot stand te brengen. R Bank heeft na het pleidooi een schikkingsvoorstel geformuleerd. Verweerder heeft dit voorstel op 12 juni 2017 overgebracht aan klagers met het advies om het voorstel te aanvaarden. Op 13 juli 2017 hebben klagers bij verweerder aangegeven dat zij van mening waren dat verweerder zijn werk niet goed had gedaan en dat hij was omgekocht door de R Bank. Op 13 juli 2017 heeft verweerder zich onttrokken als advocaat.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
1. de belangen van klager niet goed heeft behartigd;
2. is gemanipuleerd door de wederpartij en daarom in het proces belangrijke zaken heeft verzwegen;
3. geweigerd heeft een belangrijke getuige op te roepen;
4. in de zaak L B.V. geen procedure wilde voeren.
3.2 Toelichting
De wederpartij heeft zich op het onjuiste standpunt gesteld dat er 7 maanden achterstand was in de betaling van de hypotheek en heeft valsheid in geschrifte gepleegd. Verweerder is gemanipuleerd. Een medewerker van het fraudeteam van X kon getuigen over de criminele feiten die plaatsvonden bij klagers wederpartij maar verweerder heeft die getuige niet laten horen. Het bedrijfspand van klagers is uiteindelijk verkocht. In de zaak van cliënte L B.V. wilde verweerder voorts geen procedure voeren tegen de gemeente R.
4 VERWEER
4.1 Ad 1 tot en met 3
Verweerder heeft klagers naar behoren bijgestaan, is niet gemanipuleerd door R Bank B.V. en heeft geen zaken verzwegen. De appeldagvaarding was reeds uitgebracht door de vorige advocaat van klagers toen klagers zich in november 2015 tot verweerder wenden voor rechtsbijstand. Verweerder heeft klagers erop gewezen dat hun verwachtingen van de procedure niet realistisch waren, onder meer bij e-mail van 22 december 2015. Verweerder heeft de processtukken, waaronder de memorie van grieven, de memorie van antwoord in incidenteel appel en de pleitnota, steeds in concept aan klagers voorgelegd. De stukken zijn goedgekeurd. Indien klagers niet akkoord waren hadden zij dat kunnen en moeten aangeven. Klagers wilden dat verweerder in de pleitnota zou opnemen dat R Bank strafbare feiten had gepleegd, maar daarvoor was geen bewijs. Om die reden heeft verweerder die aanpassing van de pleitnota geweigerd. Wel heeft verweerder gesteld dat zijdens de R Bank sprake was van onrechtmatig handelen. Er is voorts wel degelijk getuigenbewijs aangeboden, maar bij gelegenheid van pleidooi kunnen geen getuigen worden gehoord, hetgeen verweerder ook aan klagers heeft verteld. Bij pleidooi op 9 juni 2017 heeft het Hof aangegeven hoe een arrest mogelijk zou luiden. De R Bank heeft toen een finaal schikkingsvoorstel gedaan. De zaak is aangehouden tot 22 augustus 2017, zodat klagers konden nadenken. Een maand na het pleidooi kwamen klagers met de verwijten dat verweerder door de R Bank was omgekocht en dat het Hof corrupt was. Op verzoek van klagers heeft verweerder zich op 13 juli 2017 onttrokken als advocaat.
4.3 Ad 4
Klachtonderdeel 4 heeft betrekking op een zaak van cliënt L B.V. tegen de gemeente R. Klagers kunnen derhalve niet in dit klachtonderdeel worden ontvangen.
5 BEOORDELING
5.1 De klacht ziet op het handelen van verweerder in 2015, 2016 en 2017. De klacht wordt onder meer getoetst aan de voor advocaten geldende gedragsregels. Op 22 februari 2018 zijn de voor advocaten geldende gedragsregels gewijzigd. Indien in het navolgende wordt verwezen naar de gedragsregels, wordt bedoeld de gedragsregels zoals deze tot 22 februari 2018 van toepassing waren, aangezien de verweten gedragingen voor die datum hebben plaatsgevonden.
5.2 De klacht heeft betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder. De tuchtrechter heeft gezien het bepaalde in art. 46 Advocatenwet mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes -zoals over procesrisico en kostenrisico - waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat dienaangaande heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoren het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt daarover. De cliënt dient door de advocaat te worden gewezen op de proceskansen en het kostenrisico in zijn zaak. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen. Voorts heeft te gelden dat de advocaat belangrijke afspraken, gezamenlijk genomen beslissingen en soms ook een gegeven advies of informatie, schriftelijk dient te vast te leggen. Indien de advocaat dit verzuimt, komt het bewijsrisico daaromtrent op hem te rusten. De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaven beoordelen.
5.3 Klachtonderdelen 1, 2 en 3
De klachtonderdelen 1, 2 en 3 lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Gedragsregel 9 lid 1 bepaalt dat de advocaat de volle verantwoordelijkheid draagt voor de behandeling van de zaak en dat hij zich niet aan deze verantwoordelijkheid kan onttrekken met een beroep op de van zijn cliënt verkregen opdracht. Een advocaat is niet gehouden in een processtuk stellingen naar voren te brengen, indien hij geen mogelijkheid ziet deze met succes te onderbouwen. In de zaak van klagers is verweerder kennelijk tot de conclusie gekomen dat hij geen mogelijkheden zag om met succes in rechte te betogen dat, zoals klagers stelden, de R Bank strafbare feiten had gepleegd. Om die reden heeft verweerder geweigerd om het concept op dit punt aan te passen. Wel heeft verweerder namens klagers gesteld dat zijdens de R Bank sprake was van onrechtmatig handelen. Ter zake valt verweerder tuchtrechtelijk geen verwijt te maken. Indien klagers zich niet met de visie van verweerder konden verenigen, lag het op hun weg om zich tot een andere advocaat te wenden.
5.4 Verweerder heeft uitdrukkelijk weersproken dat hij door klagers wederpartij is gemanipuleerd, terwijl uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht ook geenszins van de juistheid van dit ernstige verwijt is gebleken. Het verwijt dat verweerder heeft geweigerd om een belangrijke getuige op te roepen mist voorts feitelijke grondslag. Verweerder heeft immers, conform de wens van klagers, getuigenbewijs aangeboden in de vooraf ter goedkeuring aan klagers toegezonden en door klagers akkoord bevonden pleitnota. Dat het uiteindelijk niet tot een getuigenverhoor is gekomen kan verweerder niet tuchtrechtelijk worden aangerekend. Bij gelegenheid van een pleidooi is het immers niet mogelijk om getuigen te horen, terwijl verweerder zich een maand na het pleidooi op grond van de aantijgingen aan zijn adres van klagers genoodzaakt heeft gezien om zich te onttrekken als advocaat. De raad is van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder de belangen van klagers niet goed heeft behartigd. De klachtonderdelen 1, 2 en 3 zijn ongegrond.
.
5.5 Klachtonderdeel 4
De raad overweegt dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat niet aan een ieder toekomt, doch slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken.
5.6 Klachtonderdeel 4 ziet op een zaak van cliënt L B.V. tegen de gemeente R. De raad is van oordeel dat klagers niet (voldoende gemotiveerd) hebben gesteld in welk eigen belang zij rechtstreeks zijn of konden worden getroffen doordat verweerder geen procedure namens L B.V. aanhangig heeft gemaakt tegen de gemeente R. Nu niet is gebleken van een direct eigen belang bij dit onderdeel van de klacht zal de raad klagers niet-ontvankelijk verklaren.
5.6 De raad komt tot de slotsom dat de klachtonderdelen 1, 2 en 3 ongegrond moet worden verklaard en dat klachtonderdeel 4 niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klachtonderdelen 1, 2 en 3 ongegrond;
- verklaart klachtonderdeel 4 niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. A.G.M. Zander, voorzitter, mrs. S.A.R. Lely en A.J.F. van Dok, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 17 december 2018.
Griffier Voorzitter