Rechtspraak
Uitspraakdatum
17-12-2018
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2018:194
Zaaknummer
18-691/DB/LI
Inhoudsindicatie
Niet gebleken dat verweerder de feiten in zijn processtukken onjuist presenteert en onjuiste stellingen inneemt, alsmede in strijd heeft gehandeld met artikel 21 lid 3 Gedragsregels. Ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch
van 17 december 2018
in de zaak 18-691/DB/LI
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief van 2 juli 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 29 augustus 2018 met kenmerk K18-076 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 12 november 2018 in aanwezigheid van klager en de gemachtigde van verweerder . Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van:
- de brief van de deken van 29 augustus 2018, met bijlagen;
- de nagekomen brieven met bijlagen van klager d.d. 25 oktober 2018;
- de nagekomen brief met bijlagen van verweerder d.d. 29 oktober 2018.
- Productie 1 bij de pleitnota van klager wordt buiten beschouwing gelaten omdat dit stuk laattijdig is ingediend en de inhoud nog niet bekend was bij verweerder. Productie 2 bij de pleitnota van klager wordt wel aan de stukken toegevoegd omdat de inhoud van dit stuk reeds bij verweerder bekend was.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Verweerder is de advocaat van de heer JD en ATI. Tussen klager, zijn echtgenote en aan hem gelieerde vennootschappen enerzijds en JD en ATI anderzijds zijn diverse procedures aanhangig geweest.
2.2 Op 7 augustus 2017 heeft klager een klacht ingediend tegen notaris mr. WB bij de Kamer voor het Notariaat in het ressort ’s-Hertogenbosch. Notaris mr. WB werd in deze procedure bijgestaan door verweerder. Bij beslissing d.d. 16 april 2018 is de klacht deels gegrond en deels ongegrond verklaard. Verweerder heeft namens notaris mr. WB hoger beroep aangetekend bij het gerechtshof Amsterdam. In het beroepschrift d.d. 29 mei 2018 heeft verweerder naar voren gebracht dat er valse stukken zijn voorgelegd aan de Nederlandse notaris.
2.3 Bij vonnis d.d. 8 december 2016 van de rechtbank Tongeren is klager strafrechtelijk veroordeeld wegens bedrieglijke verduistering van een voertuig ten nadele van ATI en wegens het opzettelijk gebruik van valse stukken in rechte, ten aanzien van banken en de notaris. Bij hetzelfde vonnis is de heer VdB strafrechtelijk veroordeeld wegens het opstellen en gebruik van valse stukken. De heer JD is vrijgesproken. Klager heeft op 2 januari 2017 hoger beroep ingesteld. Bij arrest d.d. 17 november 2017 heeft het Hof van Beroep Antwerpen de hierboven genoemde veroordeling van klager grotendeels bekrachtigd.
2.4 In een tussen klager, diens echtgenote en een aan klager gelieerde vennootschap enerzijds en ATI anderzijds heeft in kort geding op 21 juni 2018 een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij verweerder namens ATI een pleitnota heeft voorgedragen. Partijen zijn door de voorzieningenrechter in de gelegenheid gesteld om uiterlijk op 27 juni 2018 nadere producties in het geding te brengen. Bij brief d.d. 22 juni 2018 heeft klagers advocaat producties in het geding gebracht. Bij brief d.d. 27 juni 2018 heeft verweerder zeven producties in het geding gebracht. Klagers advocaat heeft bezwaar gemaakt tegen de door verweerder in het geding gebrachte producties 5, 6 en 7 omdat naar zijn mening de stukken buiten de opdracht van de voorzieningenrechter vielen. Bij fax d.d. 28 juni 2018 heeft verweerder de rechtbank naar aanleiding van het bezwaar van klagers advocaat verzocht om, indien zich onder de door hem toegezonden bescheiden, stukken zouden bevinden om toezending waarvan de rechtbank verweerder niet zou hebben gevraagd, die stukken buiten beschouwing te laten. De rechtbank heeft het bezwaar van klagers advocaat gehonoreerd en heeft de stukken buiten beschouwing gelaten.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
de feiten in zijn processtukken onjuist presenteert en onjuiste stellingen inneemt, alsmede in strijd heeft gehandeld met artikel 21 lid 3 Gedragsregels.
3.2 Klager heeft ter toelichting op zijn klacht het volgende naar voren gebracht:
1. Verweerder heeft het Hof Amsterdam in zijn aanvullend beroepschrift van 29 mei 2018 onjuist geïnformeerd door te stellen dat valse stukken aan de Nederlandse notaris zijn voorgelegd. Met deze stelling wordt klager in diskrediet gebracht.
2. Verweerder heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant in zijn pleitnota op de zitting van 21 juni 2018 onjuist geïnformeerd; klager verwijst naar diverse passages uit de pleitnota.
3. Verweerder heeft gehandeld in strijd met Gedragsregel 21 lid 3 door – in het kader van een op 21 juni 2018 ter zitting behandeld kort geding - op 27 juni 2018 meer stukken aan de voorzieningenrechter toe te sturen dan waarom door de voorzieningenrechter was gevraagd. Dat was te laat. De stukken zijn geweigerd.
4 VERWEER
4.1 De klachten tegen verweerder zien op zijn optreden als advocaat van de wederpartij en op de standpunten van verweerders cliënt. De klacht is dan ook niet-ontvankelijk, anders zou een advocaat monddood worden gemaakt. Overigens is de klacht ook ongegrond. Verweerder heeft het de rechter niet onjuist geïnformeerd. Klager haalt stellingen uit hun context. Verweerder heeft de stukken tijdig en met een kopie aan klagers advocaat in het geding gebracht.
5 BEOORDELING
5.1 De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De raad overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De raad oordeelt dat klager met inachtneming van het bovenstaande kan worden ontvangen in zijn klacht en zal de klacht met inachtneming van bovenstaand uitgangspunt beoordelen.
5.2 De door verweerder in de door klager aan de orde gestelde processtukken d.d. 29 mei 2018 en 21 juni 2018 verwoorde standpunten, wat daar ook van zij, betreffen de inhoud van het geschil dat klager en de cliënten van verweerder verdeeld houdt en waarover is en wordt geprocedeerd. Het is niet aan de raad om daarover te oordelen, tenzij verweerder een evident onpleitbaar standpunt zou innemen en hij klagers belangen daarmee nodeloos en op ontoelaatbare wijze zou schaden. Daarvan is naar het oordeel van de raad niet gebleken.
5.3 Dat verweerder bewust feiten heeft geponeerd waarvan hij de onjuistheid kende, is naar het oordeel van de raad niet gebleken en dat hij bewust feiten heeft achtergehouden evenmin. Klager en diens advocaat zijn in de gerechtelijke procedure in gelegenheid gesteld om op de door verweerder geponeerde stellingen te reageren. De klacht is ongegrond.
5.4 Met de toezending van de producties 5, 6 en 7 aan de voorzieningenrechter heeft verweerder naar het oordeel van de raad de grenzen van de aan hem toekomende vrijheid evenmin overschreden. Van schending van gedragsregel 21 lid 3 is naar het oordeel van de raad geen sprake. Verweerder heeft op verzoek van de voorzieningenrechter op 27 juni 2018 en daarmee tijdig stukken in het geding gebracht. Klagers advocaat heeft bezwaar gemaakt tegen enkele van deze stukken, omdat enkele stukken volgens klagers advocaat vanwege de inhoud daarvan buiten de omvang van het door de voorzieningenrechter geformuleerde verzoek vielen. Verweerder heeft zich blijkens zijn brief d.d. 28 juni 2018 gerefereerd aan het oordeel van de voorzieningenrechter ten aanzien van het bezwaar van klagers advocaat, welk bezwaar ook door de rechtbank is gehonoreerd, zodat klager niet in zijn belangen is geschaad.
5.5 De raad komt tot de slotsom dat de klacht ongegrond moet worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.G.M. Zander, voorzitter, mrs. S.A.R. Lely en N.M. Lindhout-Schot, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 17 december 2018.
Griffier Voorzitter