Rechtspraak
Uitspraakdatum
18-09-2017
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2017:190
Zaaknummer
17-397/DH/DH-a
Inhoudsindicatie
voorzittersbeslissing. klacht deels kennelijk niet ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond. zie ook de samenhangende klacht tegen de klachtfunctionaris met nummer 17-397/DH/DH-b
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 18 september 2017
in de zaak 17-397/DH/DH-a
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerster
De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 11 mei 2017 en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken. De voorzitter heeft daarnaast kennis genomen van de e-mail van 5 juli 2017 van klager aan de verzekeraar (zie hierna in 1.1). Klager heeft deze e-mail in kopie gezonden aan onder meer verweerster en de raad.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Klager heeft in twee instanties in kort geding geprocedeerd tegen de verhuurder van zijn woning. Het geschil (hierna: de huurzaak) strekte tot ontruiming van de woning van klager. Klager is, in elk geval in hoger beroep van de huurzaak, bijgestaan door mr. S. Klager heeft mr. S aansprakelijk gesteld op de grond dat mr. S heeft verzuimd (tijdig) cassatie in te stellen tegen het arrest van het gerechtshof. De aansprakelijkheidsverzekeraar van mr. S (hierna: de verzekeraar) heeft het kantoor van verweerster om bijstand gevraagd in de kwestie tussen klager en mr. S, in deze zin dat de verzekeraar verweerster heeft gevraagd om een advies over de goede en kwade kansen van cassatie tegen het arrest van het gerechtshof (hierna: het advies).
1.2 In haar advies van 23 mei 2016 concludeert verweerster dat “tegen het arrest van het gerechtshof geen cassatieklachten zijn te formuleren waaraan een redelijke kans van slagen kan worden toegedicht”.
1.3 Bij brief van 15 juni 2016 aan verweerster heeft klager een klacht over haar ingediend. In haar reactie van 18 juni 2016 heeft verweerster geschreven dat zij de klacht ter behandeling aan het bestuur van haar kantoor heeft overgedragen. In haar reactie schrijft verweerster verder: “u [bent] een wederpartij van mijn cliënte, hetgeen betekent dat ik volgens de Gedragsregels Advocatuur a) zonder toestemming van [de verzekeraar] niet met u over de (…) zaak mag praten en b) dat ik niet met u over de zaak mag praten zonder tussenkomst van uw advocaat (zo u die hebt).”
1.4 De klachtfunctionaris van het kantoor van verweerster heeft bij brief van 28 juni 2016 gereageerd op de klacht over verweerster.
1.5 Bij brief van 30 augustus 2016 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
1.6 Gelijktijdig met de klacht over verweerster heeft klager een klacht ingediend over de klachtfunctionaris van haar kantoor. De klacht tegen de klachtfunctionaris is bij de raad bekend onder nummer 17-397/DH/DH-b. In de procedure tegen de klachtfunctionaris zal op 18 september 2017 uitspraak worden gedaan.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.
Klachtonderdeel a)
2.2 Klager verwijt verweerster dat zij niet heeft gehandeld met de zorg die zij bij het opstellen van het advies jegens hem had moeten betrachten. Zo heeft verweerster in haar cassatieadvies miskend dat het arrest van het gerechtshof een voorlopige voorziening betreft. Verweerster heeft in haar cassatieadvies niet betrokken dat een raadsheer bij de mondelinge behandeling van het hoger beroep aan klager heeft gevraagd of het niet verstandiger was om elders te gaan wonen.
2.3 Evenmin heeft zij in haar cassatieadvies betrokken dat de wederpartij van klager in het hoger beroep de dag vóór de zitting stukken heeft ingediend. Klager verwijt verweerster dat zij bewust is vergeten “in te gaan op het feit dat [het] kort geding [van klager] in hoger beroep, hetgeen later bleek, nota bene een comparitie na aanbreng was, waar noch een voorlopige voorziening noch een definitief arrest had mogen worden gewezen”.
Klachtonderdeel b)
2.4 Klager verwijt verweerster verder dat zij in haar brief van 18 juni 2016 ten onrechte heeft gedaan alsof zij niet wist dat klager werd bijgestaan door een advocaat en verder dat zij heeft geweigerd contact op te nemen met de advocaat van klager.
Klachtonderdeel c)
2.5 Klager verwijt verweerster dat zij zich jegens hem onnodig grievend heeft uitgelaten. Verweerster heeft volgens klager geschreven dat klager ziek en gevaarlijk is en zichzelf niet in de hand kan houden. Verweerster heeft zich schuldig gemaakt aan laster en smaad.
Klachtonderdeel d)
2.6 Klager verwijt verweerster dat zij zich in de klachtprocedure heeft gedragen op een wijze die een behoorlijk advocaat niet betaamt. Klager verwijt verweerster dat zij zich binnen de klachtprocedure ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat in het procesdossier van de huurzaak niet te vinden zou zijn dat een raadsheer van het gerechtshof aan klager heeft gevraagd of het niet verstandiger zou zijn om elders te gaan wonen. Volgens klager blijkt van deze vraag uit het proces-verbaal van de betreffende zitting.
Klachtonderdeel e)
2.7 Klager verwijt verweerster verder dat zij niet heeft gereageerd op alle onderdelen van zijn klacht en dat verweerster haar verweer in de klachtzaak heeft gevoerd in hetzelfde schriftelijke document als het verweer in de zaak met nummer 17-397/DH/DH-b.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft de klacht gemotiveerd betwist. Het verweer zal hierna, voor zover van belang, worden besproken.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht richt zich tegen de advocaat van (de verzekeraar van) de wederpartij van klager in een aansprakelijkheidskwestie. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten naar voren brengt waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet in ogenschouw worden genomen dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.
4.2 Verder geldt dat dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat slechts toekomt aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen.
Klachtonderdeel a)
4.3 Klager is in dit klachtonderdeel kennelijk niet-ontvankelijk, omdat dit advies niet aan hem, maar aan de verzekeraar is uitgebracht en klager door het advies niet rechtstreeks in zijn belangen geschaad. Gelet daarop behoeft het over en weer gestelde over de kwaliteit van het advies geen bespreking.
Klachtonderdeel b)
4.4 Verweerster heeft aangevoerd dat klager in communicatie met de verzekeraar had meegedeeld dat hij werd bijgestaan door mr. P. De verzekeraar heeft vervolgens contact opgenomen met mr. P, die meedeelde dat hij in het verleden had opgetreden voor klager, maar namens klager geen (lopende) zaken meer in behandeling had. In het licht van het verweer heeft klager dit onderdeel van zijn klacht onvoldoende feitelijk onderbouwd. Klachtonderdeel b is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel c)
4.5 In het advies heeft de voorzitter de gewraakte opmerking niet aangetroffen en evenmin andere grievende, laat staan onnodig grievende, uitlatingen. In het klachtdossier is de voorzitter ook voor het overige geen onnodige grievende uitlatingen tegengekomen. Het klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel d)
4.6 Het had op de weg van klager had gelegen om zijn stelling op dit onderdeel te onderbouwen, bijvoorbeeld door het overleggen van het proces-verbaal. Nu hij dit heeft nagelaten kan de voorzitter de juistheid van zijn stelling niet vaststellen. Het klachtonderdeel is reeds daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel e)
4.7 Voor wat betreft de klachtzaak geldt dat verweerster vrij is om te bepalen op welke wijze zij reageert op tegen haar gerichte klachten. De wijze waarop verweerster op de klacht heeft gereageerd is jegens klager niet onbehoorlijk en van tuchtrechtelijke verwijtbaarheid is geen sprake. Dit onderdeel van de klacht is kennelijk ongegrond.
4.8 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, klachtonderdeel a kennelijk niet-ontvankelijk verklaren. De voorzitter zal klachtonderdelen b, c, d en e kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet:
- klachtonderdeel a kennelijk niet-ontvankelijk;
- klachtonderdelen b, c, d en e kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.F. Baaij, voorzitter, met bijstand van mr. A Tijs als griffier op 18 september 2017.
Griffier Voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 18 september 2017 verzonden.