Rechtspraak
Uitspraakdatum
14-09-2017
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2017:188
Zaaknummer
17-453/DH/DH
Inhoudsindicatie
voorzittersbeslissing, klacht kennelijk ongegrond
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 14 september 2017
in de zaak 17-453/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 12 juni 2017 met kenmerk K290 2016 dk/ksl, door de raad ontvangen op 13 juni 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Verweerster heeft klaagster onder meer bijgestaan in een bestuursrechtelijke kwestie met de dienst SZW van de gemeente Den Haag (hierna: de sociale dienst).
1.2 Op 4 mei 2015 heeft de sociale dienst klaagster schriftelijk verzocht om betaalbewijzen te overleggen, waaruit zou kunnen blijken dat zij drie maanden voorafgaand aan die datum huur had betaald (hierna: de betaalbewijzen). Klaagster heeft op 9 mei 2015 om uitstel verzocht en om toezending van een brief voorzien van een (“natte”) handtekening. De sociale dienst heeft daarop niet gereageerd. Klaagster heeft niet voldaan aan het verzoek tot het verstrekken van de betaalbewijzen.
1.3 De sociale dienst heeft bij beschikking van 1 juni 2015 besloten tot wijziging van de uitkering van klaagster met ingang van 1 juli 2015, in deze zin dat de kostendelersnorm van toepassing werd verklaard en de uitkering werd verlaagd (hierna: het primaire besluit).
1.4 Op 8 juli 2015 heeft verweerster namens klaagster bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Het bezwaar is bij beslissing op bezwaar van 19 oktober 2015 ongegrond verklaard wegens, zakelijk weergegeven, gebrek aan feitelijke onderbouwing; klaagster weigerde de betaalbewijzen aan de sociale dienst te overleggen.
1.5 Verweerster heeft namens klaagster beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar. Verweerster heeft de rechtbank daarnaast verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Op 2 december 2015 heeft verweerster van klaagster rekeningafschriften ontvangen, waaruit bleek dat klaagster huurpenningen had betaald. Verweerster heeft deze betaalbewijzen in de beroepsprocedure overgelegd. In de (begeleidende) brief van 2 december 2015 heeft klaagster haar ongenoegen over de wijze waarop zij door (ambtenaren van) de sociale dienst is behandeld uiteen gezet. Verweerster heeft ook deze brief aan de rechtbank overgelegd.
1.6 De sociale dienst heeft op 4 december 2015 een correctiebesluit genomen, waarmee het primaire besluit van 1 juni 2015 en de beslissing op bezwaar van 19 oktober 2015 zijn vervallen en waarmee de toepassing van de kostendelersnorm van de baan was.
1.7 Op 8 december 2015 is het beroep van verweerster door de rechtbank mondeling behandeld. De bestuursrechter heeft bij die gelegenheid mondeling uitspraak gedaan in de beroepsprocedure en de procedure strekkend tot het treffen van een voorlopige voorziening. De bestuursrechter heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan belang.
1.8 In haar e-mail van 14 februari 2016 vraagt klaagster aan verweerster of zij “het bezwaarschrift van de zitting van 8-12-2015” heeft opgestuurd.
1.9 In de e-mail van 15 februari 2016 heeft verweerster als volgt gereageerd:
“(…) Hoewel reeds aan u bevestigd, geef ik u hierbij nogmaals te kennen dat er door mij geen hoger beroep is ingesteld tegen de uitspraak, d.d. 8 december 2015.
Voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling van de voorlopige voorziening alsmede het beroep tegen de beslissing op bezwaar, d.d. 8 december 2015, heb ik u uitgelegd dat u, gezien het correctiebesluit van de Gemeente, d.d. 4 december 2015, geen belang meer heeft bij voorzetting van deze procedure. U gaf echter te kennen uw verzoek om een voorlopige voorziening alsmede het beroep tegen de beslissing op bezwaar niet te willen intrekken nu u zelf de rechter wilde informeren over uw zaak. Zoals ik ook aan u heb voorgehouden, gaf de rechter u hiertoe geen mogelijkheid en bent u uiteindelijk ook niet-ontvankelijk verklaard nu het besluit waartegen de voorlopige voorziening alsmede het beroep was gericht, is komen te vervallen.
Na afloop van de zaak heb ik met u besproken dat, hoewel u formeel de mogelijkheid heeft tegen de beslissing in hoger beroep te komen, dit geen effect zal sorteren nu het bestreden besluit is komen te vervallen. Ook heb ik u vertelt dat indien u desondanks toch hoger beroep wilde instellen tegen de uitspraak, u zich tot een andere advocaat zou moeten wenden. (…)
Ik heb met u besproken dat u met betrekking tot de klachten die u heeft over de wijze waarop u door de ambtenaren van de gemeente bent bejegend, een klachtenprocedure kunt starten. U gaf daarop aan dat u eigenhandig een klachtenprocedure zou gaan starten. (…)”
1.10 In haar brief van 29 april 2016 heeft verweerster klaagster meegedeeld dat alle dossiers die zij voor klaagster heeft behandeld tot een einde zijn gekomen en gesloten zullen worden.
1.11 Op 20 december 2016 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende.
a) Verweerster heeft informatie die klaagster met haar heeft gedeeld ter kennis gebracht van de sociale dienst en aldus haar geheimhoudingsplicht geschonden.
b) Klaagster verwijt verweerster dat zij geen rechtsmiddel heeft ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 8 december 2015.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Op het verweer zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.
4 BEOORDELING
Klachtonderdeel a)
4.1 Verweerster heeft aangevoerd dat zij op 7 december 2015 telefonisch heeft gesproken met een medewerker van de sociale dienst. De medewerker heeft daarbij gevraagd of klaagster, naar aanleiding van het intrekken van het bestreden besluit, bereid was om het verzoek tot een voorlopige voorziening en het beroep in te trekken. Verweerster betwist dat zij bij gelegenheid van dit telefoongesprek noch op enig ander moment haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden.
4.2 De voorzitter is van oordeel dat klaagster haar klacht op dit onderdeel, in het licht van het verweer van verweerster, onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd. Het klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.3 De voorzitter stelt voorop dat een advocaat een zekere mate van vrijheid toekomt bij het bepalen van de wijze waarop hij zijn werkzaamheden uitvoert, maar dat zijn werk wel dient te voldoen aan hetgeen binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoort in ieder geval het inschatten van de slagingskans van een (aanhangig te maken) procedure en het informeren van de cliënt daarover.
4.4 Verweerster heeft onweersproken verklaard dat zij klaagster vóór de zitting op 8 december 2015 heeft meegedeeld dat voorzetting van de beroepsprocedure en de voorlopige voorziening zinloos zou zijn, gelet op het correctiebesluit van de sociale dienst. Verweerster heeft klaagster verder meegedeeld dat haar bejegeningsklachten geen onderdeel zouden vormen van de mondelinge behandeling. Verweerster heeft verder verklaard, eveneens onweersproken, dat zij na de zitting en mondelinge uitspraak op 8 december 2015 heeft meegedeeld dat hoger beroep, hoewel formeel mogelijk, zinloos zou zijn. Klaagster zou, gelet op het vervallen van de bestreden beslissing, niet-ontvankelijk worden verklaard en het ongenoegen van klaagster over de wijze waarop zij behandeld was door de sociale dienst zou hoe dan ook geen onderwerp van debat zijn in hoger beroep. Volgens verweerster heeft zij meegedeeld geen hoger beroep te zullen instellen namens klaagster. Verweerster heeft tot slot verklaard dat zij klaagster heeft meegedeeld dat bejegeningskwesties door middel van een klacht (bij de gemeentelijk ombudsman) aan de orde gesteld zou kunnen worden. Ook dit is door klaagster niet weersproken.
4.5 Verweerster heeft klaagster er bij e-mail van 15 februari 2016 nog eens op gewezen dat de kans van slagen van hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank nihil zou zijn. Verweerster heeft klaagster verder nogmaals attent gemaakt op de mogelijkheid om een klacht in te dienen over gedragingen van ambtenaren van de sociale dienst.
4.6 Verweerster merkt terecht op dat zij er beter aan had gedaan om een en ander dadelijk na de zitting en mondelinge uitspraak van 8 december 2015 schriftelijk vast te leggen en niet pas bij e-mail van 15 februari 2016. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is echter geen sprake. Verweerster heeft klaagster op terechte gronden geadviseerd om geen hoger beroep in te stellen. Verweerster heeft klaagster ondubbelzinnig kenbaar gemaakt dat zij namens haar geen hoger beroep zou instellen. Verweerster heeft klaagster verder gewezen op de mogelijkheid om een klacht in te dienen over, volgens klaagster, ontoelaatbare gedragingen van medewerkers van de sociale dienst jegens haar. Klaagster is door de omstandigheid dat schriftelijke vastlegging van het advies over het instellen van hoger beroep en het indienen van een klacht bij de sociale dienst op zich heeft laten wachten niet in haar belangen geschaad.
4.7 Ook klachtonderdeel b is kennelijk ongegrond.
4.8 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46 j van de Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. A Tijs als griffier op 14 september 2017.
Griffier Voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 14 september 2017 verzonden.