Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-07-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2017:157

Zaaknummer

17-343

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing: naar het oordeel van de voorzitter diende verweerder in het belang van zijn cliënte op grond van de relevante wettelijke bepalingen het exploot van dagvaarding op 28 oktober 2016 op het BRP-adres van klager laten betekenen. Dat klager feitelijk op een ander adres verbleef, waar hij overigens tevens is gedagvaard, doet daar niet aan af. Het had op de weg van klager gelegen om zijn juridische woonsituatie in overeenstemming te brengen met zijn feitelijke woonsituatie. Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 10 juli 2017

in de zaak 17-343

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

tegen

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland van 8 mei 2017 met kenmerk 2016 KNN173, door de raad ontvangen op 9 mei 2017.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Bij brief van 12 oktober 2016 - aan het adres van klager in [plaats] - heeft verweerder klager gesommeerd om de door zijn cliënte geleende gelden ter hoogte van € 7.990,- binnen een week terug te betalen, onder gelijktijdige aanzegging van rechtsmaatregelen bij uitblijven van tijdige betaling.

1.2    Klager heeft per e-mail van 13 oktober 2016 verweerder laten weten dat zijn ex-partner de vreemde dreigbrief van verweerder van 12 oktober 2016 aan hem had toezonden, dat hij de vordering betwistte en voorts heeft hij verweerder verzocht verdere correspondentie aan hem te sturen naar een adres in [plaats C] zodat zijn ex-partner gevrijwaard zou blijven van verdere stress.

1.3    Op 18 oktober 2016 heeft verweerder klager nogmaals een sommatiebrief gestuurd, gericht aan door klager opgegeven adres in [plaats C].

1.4    Per e-mail van 22 oktober 2016 heeft klager verweerder bericht:

“onderstaande brief heb ik u op 13 oktober j.l. doen toekomen n.a.v. de door u toegezonden brief op mijn oude huisadres met het uitdrukkelijke verzoek mijn ex partner en mijn familie niet verder lastig te vallen. U heeft er echter voor gekozen om enkele dagen later toch aan mijn deur te verschijnen en deze brief persoonlijk aan te bieden.

Ik heb u duidelijk laten weten waar ik woonachtig ben en u mijn persoonlijke e-mailadres gegeven en u met klem verzocht hen niet lastig te vallen.

De veroorzaakte stress bij mijn ex partner en mijn kinderen en de hierdoor persoonlijke verdere verstoring van mijn relatie met hen neem ik u hierbij zeer kwalijk. (…).”

1.5    In zijn e-mail van 23 oktober 2016 heeft verweerder aan klager laten weten nog een aanmaning aan hem te hebben gezonden op het adres in [plaats C], voorts betwist op het adres te zijn geweest van de ex-partner van klager en aangekondigd dat klager zal worden gedagvaard op het adres waar hij volgens de gemeentelijke administratie woonachtig is.

1.6    Op 28 oktober 2016 is op verzoek van de cliënte van verweerder klager gedagvaard op zijn adres zoals bekend uit de Basisregistratie Personen (BRP) - voorheen GBA-adres - te [plaats], en is de dagvaarding tevens betekend aan het door klager opgegeven adres te [plaats C].

1.7    Bij brief van 3 december 2016 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    geen gehoor te geven aan het verzoek van klager om verdere correspondentie vanaf 13 oktober 2016 naar zijn verblijfadres te [plaats C] te sturen;

b)    niettemin de dagvaarding op 28 oktober 2016 te laten betekenen op zijn oude adres in [plaats], alwaar zijn ex-partner en zijn jongste dochter van veertien jaar wonen, waarmee verweerder, die bekend was met de schokkende inhoud van de dagvaarding, bewust zijn familie heeft willen beschadigen en klager schade heeft geleden.

 

3    VERWEER

Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerder bij de bespreking van de klacht aan de orde.

 

4    BEOORDELING

4.1    Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Ad klachtonderdelen a) en b)

4.2    Gelet op de samenhang van deze klachtonderdelen zal de voorzitter deze tezamen beoordelen.

4.3    De voorzitter is van oordeel dat niet gebleken is dat verweerder de grenzen van de hem, als advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid heeft overschreden. In opdracht van zijn cliënte heeft verweerder klager aangeschreven en gesommeerd tot betaling over te gaan op het bekende adres van klager te [plaats]. Naar aanleiding van het verzoek van klager in zijn e-mail van 13 oktober 2016 heeft verweerder zijn sommatiebrief van 18 oktober 2016 verzonden naar het door klager opgegeven feitelijke adres in [plaats C]. In diezelfde brief heeft verweerder klager gewaarschuwd dat hij bij uitblijven van tijdige betaling zou worden gedagvaard op het adres zoals dat uit de gemeentelijke basisadministratie zou blijken. Blijkens het klachtdossier was het BRP-adres van klager het adres in [plaats]. Naar het oordeel van de voorzitter diende verweerder in het belang van zijn cliënte op grond van de wettelijke bepalingen (artikel 46 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering in combinatie met de artikelen 10 en 11 in boek 1 van het Burgerlijk Wetboek) het exploot van dagvaarding op 28 oktober 2016 op het adres van klager te [plaats] laten betekenen. Dat klager feitelijk op een ander adres verbleef, waar hij overigens tevens is gedagvaard, doet daar niet aan af. Het had op de weg van klager gelegen om zijn juridische woonsituatie in overeenstemming te brengen met zijn feitelijke woonsituatie ([plaats C]). Verweerder heeft aldus voldaan aan de wettelijke bepalingen hetgeen van een professioneel advocaat ook wordt verwacht.

4.4    Dat verweerder anderszins bij de behartiging van de belangen van zijn cliënte de belangen van klager onnodig of onevenredig heeft geschaad, zonder dat daarmee een redelijk doel werd gediend, is de voorzitter, tegenover de betwisting daarvan door verweerder, niet gebleken. De voorzitter is dan ook van oordeel dat verweerder als advocaat van de wederpartij van klager voldoende zorgvuldig te werk is gegaan en dat hem geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. 

4.5    Daarmee oordeelt de voorzitter de klachtonderdelen kennelijk ongegrond.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 10 juli 2017.

 

griffier                                           voorzitter

 

Verzonden d.d. 10 juli 2017