Rechtspraak
Uitspraakdatum
05-07-2017
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2017:155
Zaaknummer
17-345
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing: de voorzitter stelt vast dat geen sprake was van een advocaat-cliënt relatie. Verweerster heeft als privépersoon aangifte gedaan tegen klager wegens stalking, hetgeen haar vrij stond. Niet is komen vast te staan dat verweerster tijdens het getuigenverhoor heeft gelogen, althans grievende uitlatingen over klager heeft gedaan. Nu ook overigens geen feiten of omstandigheden zijn gesteld of gebleken waaruit volgt dat de gedragingen van verweerster tijdens haar verhoor op enigerlei wijze verband hielden met haar praktijkuitoefening als advocaat dan wel dat zij zich daarbij heeft gedragen zoals voor een advocaat in het licht van de beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd is, is de voorzitter van oordeel dat verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt treft. Kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline
in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 5 juli 2017
in de zaak 17-345
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen
verweerster
De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland van 8 mei 2017 met kenmerk 2017 KNN005, door de raad ontvangen op 9 mei 2017.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Blijkens het proces-verbaal, opgemaakt door de Politie Eenheid Noord-Nederland, district Noord/West, basiseenheid [plaats], heeft verweerster op 2 september 2014 op het politiebureau [plaats] aangifte gedaan tegen klager ter zake van stalking.
1.2 Op 30 september 2014 heeft verweerster op het politiebureau [plaats] een aanvullende verklaring afgelegd ter zake van de ontvangst van twee van klager afkomstige brieven. Op diezelfde datum heeft verweerster uitdrukkelijk verzocht tot vervolging van klager over te gaan.
1.3 Op 8 september 2016 is verweerster door de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Noord-Nederland, in tegenwoordigheid van mr. [naam], raadsman van klager, als getuige gehoord.
1.4 Klager is in eerste aanleg veroordeeld tot een taakstraf van 130 uur, heeft een contactverbod in de meest ruime zin van het woord opgelegd gekregen en een gebiedsverbod voor de duur van twee jaar. Klager heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
1.5 Bij brief van 31 december 2016, ontvangen door de deken op 3 januari 2017, heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris op 8 september 2016 een verklaring af te leggen terwijl zij wist dat deze onwaarheden bevatte zodat zij onder ede heeft gelogen. Daarmee heeft zij als advocaat in strijd gehandeld met de kernwaarden voor de advocatuur, te weten integriteit en zorgvuldigheid.
3 VERWEER
Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerster bij de bespreking van de klacht aan de orde.
4 BEOORDELING
4.1 Verweerster stelt dat zij nimmer voor klager als advocaat heeft opgetreden. Dat zij niets voor hem kon doen, heeft zij hem ook schriftelijk bevestigd. Zij stelt voorts dat haar aangifte tegen klager een privégedraging betreft. Zij heeft niets gedaan wat haar tuchtrechtelijk verweten zou kunnen worden en verzoekt de klacht dan ook ongegrond te verklaren.
4.2 De voorzitter stelt vast dat van een advocaat-cliënt relatie tussen klager en verweerster geen sprake was. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Artikel 46 Advocatenwet houdt mede in een tuchtrechtelijke aansprakelijkheid voor ‘handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt’. Onder dergelijk handelen of nalaten kunnen ook gedragingen in een andere hoedanigheid of privégedragingen van een advocaat vallen indien tussen die gedragingen en de praktijkuitoefening voldoende verband bestaat, en bij gebreke van zodanig verband, indien het gaat om gedragingen die voor een advocaat in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moeten worden geacht en het vertrouwen in de advocatuur ondermijnen.
4.3 Verweerster heeft als privépersoon aangifte gedaan tegen klager, hetgeen haar vrij stond. Naar het oordeel van de voorzitter is tegenover de betwisting daarvan door verweerster niet komen vast te staan dat verweerster tijdens het getuigenverhoor heeft gelogen, althans grievende uitlatingen over klager heeft gedaan. Nu ook overigens geen feiten of omstandigheden zijn gesteld of gebleken waaruit volgt dat de gedragingen van verweerster tijdens haar verhoor op enigerlei wijze verband hielden met haar praktijkuitoefening als advocaat dan wel dat zij zich daarbij heeft gedragen zoals voor een advocaat in het licht van de beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd is, is de voorzitter van oordeel dat verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt treft.
4.4 Op grond van het voorgaande oordeelt de voorzitter de klacht kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 5 juli 2017.
griffier voorzitter
Verzonden d.d. 5 juli 2017