Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

03-07-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2017:153

Zaaknummer

17-331

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing: verweerder treedt al jarenlang op als advocaat van de ex-vrouw van klager, onder meer in de alimentatie- en verdelingsprocedures. De juistheid van het verwijt van klager, dat verweerster door toezending van bijlagen aan de rechter en niet gelijktijdige toezending aan klager waardoor verweerster de rechter daarover tijdens de zitting welbewust op het verkeerde been heeft willen zetten in het nadeel van klager, is tegenover de gemotiveerde en met stukken onderbouwde betwisting daarvan door verweerster, niet komen vast te staan. Ten aanzien van vermeende grievende uitlatingen jegens klager, erkent zij dat zij die beweringen namens haar cliënte heeft gedaan maar betwist dat die beweringen onjuist waren, mede gelet op de voorliggende kwestie en bij haar cliënte bekende feiten over klager. Dat de door verweerster gedane beweringen in strijd met de waarheid waren, kan de voorzitter tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerster, niet vaststellen. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 3 juli 2017

in de zaak 17-331

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

tegen

verweerster

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 28 april 2017 met kenmerk 16-0125/FH/sd, door de raad ontvangen op 1 mei 2017.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager is al langer verwikkeld in een echtscheidingsprocedure met zijn ex-echtgenote, die wordt bijgestaan door verweerster. Klager wordt bijgestaan door zijn gemachtigde in deze procedure.

1.2    Op 31 oktober 2014 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden in de echtscheidingsprocedure, waarin de partneralimentatie werd behandeld.

1.3    Op 8 februari 2016 heeft verweerster een F9-formulier aan de rechtbank gezonden.

1.4    Op 6 april 2016 heeft de rechtbank partijen opgeroepen voor een zitting op 22 april 2016 voor gelijktijdige behandeling van de verdelingszaak alsmede de alimentatiezaak.

1.5    Per e-mail van 11 april 2016 van de griffier van de rechtbank is aan partijen bericht dat de rechter heeft besloten om in verband met de medische bezwaren van de kant van de cliënte van verweerster op de zitting van 22 april 2016 niet de twee lopende zaken te behandelen maar alleen de verdelingszaak. De griffier heeft daarbij aangekondigd dat de alimentatiezaak op 20 mei 2016 zal worden behandeld.

1.6    Per e-mail van 12 april 2016 heeft de griffier van de rechtbank, na diverse correspondentie met de advocaten van partijen, aan partijen bericht dat de rechter partijen op de zitting desgewenst nader zal informeren over de gronden van zijn beslissing.

1.7    Na de toelichting van de rechter tijdens de zitting van 22 april 2016 heeft de gemachtigde van klager de rechter gewraakt. Van die zitting en de wraking is proces-verbaal opgemaakt.

1.8    Bij brief van 19 mei 2016 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

1.9    Bij faxbericht van 21 juni 2016 aan een griffier van de rechtbank heeft verweerster verzocht om bevestiging van de gang van zaken met toezending van haar F9-formulier op 8 februari 2016 zonder dat daarbij de medische verklaringen als bijlagen waren gevoegd en hoe dit kan zijn gegaan vanuit de rechtbank richting verweerster.

1.10    Bij brief van 8 juli 2016 - in afschrift gezonden aan de gemachtigde van klager - heeft een griffier van de rechtbank in reactie op het faxbericht aan verweerster laten weten dat verweerster daarin het met de griffier gevoerde telefoongesprek juist heeft weergegeven en tevens dat de daarin door verweerster getrokken conclusies voor haar eigen rekening zijn. 

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    de bij haar brief van 8 februari 2016 aan de rechtbank gevoegde bijlagen niet in afschrift aan klager te sturen en ter zitting van 22 april 2016 te suggereren die bijlagen/ verklaringen wel in afschrift aan klager te hebben toegestuurd, waardoor de rechter op het verkeerde been is gezet;

b)    tijdens de zitting van de echtscheidingsprocedure op 31 oktober 2014 onjuistheden over klager te verkondigen, welke uitlatingen onnodig grievend en kwetsend jegens klager waren;

2.2    Ter toelichting op klachtonderdeel a) stelt klager dat uit het overgelegde ‘proces-verbaal van behandeling van een verzoekschrift, gehouden op 22 april 2016’ blijkt dat de rechter heeft kennis genomen van een brief van verweerster van 8 februari 2016 met “die verklaringen als bijlagen”. Die bijlagen, volgens de rechter een brief van de huisarts van de cliënte van verweerster met ook een verklaring van haar psycholoog, waaruit blijkt dat er bij haar sprake is van een depressieve stoornis, heeft klager echter nooit in afschrift ontvangen. Hij heeft alleen een met een F9-formulier aangeboden brief van 8 februari 2016 aan de rechtbank ontvangen, zonder bijlagen. Vermoedelijk heeft verweerster andere stukken aan de rechtbank gestuurd dan in afschrift aan klager. Door bovendien ter zitting de indruk te wekken dat zij wel een afschrift van die verklaringen aan klager had toegestuurd, heeft zij de rechtsgang gefrustreerd. Nadien heeft de griffie van de rechtbank telefonisch aan de gemachtigde van klager meegedeeld dat verweerster op 8 februari 2016 twee brieven aan de rechtbank heeft gestuurd, één met en één zonder bijlagen, zodat daaruit kan worden geconcludeerd dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld jegens klager.

2.3    Ter onderbouwing van klachtonderdeel b) stelt klager dat verweerster in strijd met de gedragsregels 30 en 31 heeft gehandeld door tijdens de zitting van 31 oktober 2014 te betogen, hetgeen blijkt uit de overgelegde pleitnotities van verweerster:

“Overigens had zijn ziekte een seksueel overdraagbare achtergrond en was tijdens zijn ziekte gebleken dat de man er in het buitenland een vriendin op nahield.”

alsmede

“De man heeft weliswaar in 2013 kanker gehad maar na een korte behandeling, is de man beter verklaard. Kanker is een ernstige ziekte maar er was geen sprake van uitzaaiingen. De man hoeft niet anders “per dag” te leven als de vrouw of ieder ander gezond persoon. Hij is beter verklaard en de kans dat hij weer ziek wordt is net zo groot als bij de vrouw.”

Volgens klager heeft verweerster hem met deze uitlatingen nodeloos en ernstig gekwetst omdat volkomen onjuist is om te beweren dat de darmkanker waarvoor hij in 2013 is behandeld een seksueel overdraagbare ziekte zou zijn. Bovendien is het onjuist en voor een net herstelde kankerpatiënt onnodig grievend te stellen dat hij beter is verklaard en daarmee net zo gezond is als ieder ander.

 

3    VERWEER

Ad klachtonderdeel a)

3.1    Verweerster betwist dat zij op 8 februari 2016 niet terstond dezelfde bijlagen (de verklaringen) aan klager in afschrift heeft gestuurd als aan de rechtbank en verwijst daartoe naar het verzendcontrolerapport (vier pagina’s). De door de rechter - blijkens het proces-verbaal - genoemde verklaringen van de huisarts en de psycholoog waren niet bijgevoegd bij haar F9-formulier, maar waren bij de rechter en bij (de gemachtigde van) klager al lang bekend uit het alimentatiedossier als bijlagen bij het verweerschrift. Zoals blijkt uit het proces-verbaal van de zitting op 22 april 2016 heeft zij toen verwezen naar deze bijlagen die aan mr. [naam] werden gestuurd; aan  mr. [naam] moesten volgens de oproepingsbrief van 6 april 2016 nadere stukken  worden toegezonden. Met haar verwijzing ter zitting heeft verweerster dan ook bedoeld te verwijzen naar die bijlagen in de brief aan mr.[naam], die dat vervolgens in de stukken van de alimentatieprocedure heeft kunnen lezen. Kennelijk heeft de rechter in de verdelingsprocedure dat daarna ook gedaan omdat hij met name die stukken heeft benoemd als basis van zijn beslissing om de zaken apart te behandelen. Dat valt verweerster niet tuchtrechtelijk te verwijten. 

Ad klachtonderdeel b)

3.2    Volgens verweerster zijn de beide opmerkingen die zij ter zitting van 31 oktober 2014 heeft gedaan juist. Klager had een vriendin in het buitenland. Klager heeft haar cliënte, nadat gebleken was dat klager kanker had, bevolen om een onderzoek bij de huisarts te laten doen omdat dan zou blijken of zij hem niet had besmet waardoor hij kanker had gekregen. De ziekte was namelijk seksueel overdraagbaar. Uit onderzoek is gebleken dat de cliënte van verweerster daar niets mee te maken heeft gehad.

3.3    Dat klager de tweede stelling als kwetsend en grievend heeft opgevat, komt voor zijn rekening. Volgens verweerster is deze stelling volgens haar cliënte juist, omdat klager een behandeling van zes weken heeft gehad en meteen weer is gaan werken als piloot. Dat betekende dat hij in staat was om de verzochte alimentatie te betalen. Van klachtwaardig handelen is geen sprake, aldus verweerster.

 

4    BEOORDELING

4.1    Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt,  goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De voorzitter zal het optreden van verweerster derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Ad klachtonderdeel a)

4.2    De juistheid van het verwijt van klager, dat verweerster door toezending van bijlagen aan de rechter en niet gelijktijdige toezending aan klager waardoor verweerster de rechter daarover tijdens de zitting welbewust op het verkeerde been heeft willen zetten in het nadeel van klager, is tegenover de gemotiveerde en met stukken onderbouwde betwisting daarvan door verweerster, niet komen vast te staan. Daar komt bij dat verweerster als onbetwist heeft gesteld dat de gewraakte bijlagen al langer bij (de gemachtigde van) klager bekend waren uit de alimentatieprocedure, zodat de voorzitter niet kan inzien in hoeverre aan verweerster een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt, nu ook overigens niet is gebleken in welke zin klager in zijn belangen zou zijn geschaad.

4.3    Op grond hiervan oordeelt de voorzitter dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond. 

Ad klachtonderdeel b)

4.4    Uitgangspunt is dat een advocaat zich dient te onthouden van het verstrekken van feitelijke gegevens waarvan hij weet, althans behoort te weten, dat die onjuist zijn. Klager beklaagt zich erover dat verweerster tijdens de genoemde zitting onjuistheden heeft verkondigd. Verweerster erkent dat zij die beweringen namens haar cliënte heeft gedaan maar betwist dat die beweringen onjuist waren, mede gelet op de voorliggende kwestie en bij haar cliënte bekende feiten over klager. Dat de door verweerster gedane beweringen in strijd met de waarheid waren, kan de voorzitter tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerster, niet vaststellen. Het is inherent aan het voeren van een procedure dat partijen het niet met elkaar eens zijn en dat de stellingen van de wederpartij worden betwist. De door verweerster gebruikte bewoordingen zijn in dat kader toegestaan en moeten worden bezien in het licht van en binnen de context van het gevoerde debat, dat door beide partijen in felle bewoordingen is gevoerd.

4.5    Anders dan klager, die zich door de door verweerster gebruikte bewoordingen gekrenkt heeft gevoeld, is de voorzitter van oordeel dat verweerster daarmee de grenzen van het betamelijke niet heeft overschreden, alhoewel deze uitlatingen, vooral in gevoelige alimentatiezaken als de onderhavige, wel grenzen aan hetgeen tuchtrechtelijk toelaatbaar is.

4.6    Op grond van het voorgaande wordt ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond verklaard.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. K.H.A. Heenk,plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 3 juli 2017.

 

griffier                                                voorzitter

 

Verzonden d.d. 3 juli 2017